Bij het schrijven van zijn vierdelige standaardwerk Papsgeschichte der neuesten Zeit (1939) ontdekte de historicus Josef Schmidlin een ongeschreven wet die in de moderne tijd bij de benoeming van pausen aan de dag is getreden. Kort gezegd komt het er op neer dat een progressieve paus altijd wordt opgevolgd door een conservatieve, waarna weer wordt teruggegrepen naar een progressieve paus. Een paar weken geleden heb ik een vergelijkbare wet ontdekt bij de achtereenvolgende toekenningen van de Gysbert Japicxprijs: na een behoudende en frieszinnige winnaar volgt een meer experimentele en kosmopolitische laureaat, waarna weer teruggegrepen wordt naar een behoudende en frieszinnige enzovoort. Het is misschien wel een algemene wet die zich manifesteert bij benoemingen of onderscheidingen gedurende een langere periode binnen een cultureel of religieus systeem, dat sterk naar binnen gericht is en door endogene krachten wordt aangestuurd. Kortom, de Friese cultuur heeft veel weg van de Katholieke Kerk. Maar dat is een ander verhaal.
Waar het mij hier omgaat is de Wet van Schmidlin bij de pausbenoemingen in de moderne tijd. Die wet begint te werken vanaf ongeveer het midden van de negentiende eeuw, toen de Katholieke Kerk in toenemende mate geconfronteerd werd met het opkomend modernisme en de bijbehorende kwalijke ideologieën als materialisme, positivisme en communisme. In het begin van zijn pontificaat was Pius IX (1846-1868) een zeer vooruitstrevende paus, zeker in vergelijking met de uiterst conservatieve opvattingen van zijn voorganger Gregorius XVI (1846-1903). Bij het revolutiejaar 1848 dient er zich echter een breuk aan. Paus Pius IX sloeg toen van de een op de andere dag om van uiterst progressief naar aartsconservatief. Zijn opvolger Leo XIII (1878-1903) was echter weer zeer vooruitstrevend. Pius X (1903-1914) staat bekend als aartsconservatief en zelfs obscurantistisch. Diens opvolger Benedictus XV (1914-1922) was een mild en vooruitstrevend man, die weinig bereikt heeft ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog en zijn vroegtijdige dood. Hij werd opgevolgd door Pius XI (1922-1938) die door veel historici wordt gekenmerkt als een van de beste pausen uit de moderne tijd, waarover straks meer.
Hoewel Schmidlin slechts de periode tot 1939 behandelt, kun je zijn theorie in de jaren daarna moeiteloos doortrekken. In 1939 werd Pius XI opgevolgd door Pius XII (1939-1958). Hoewel zijn lankmoedige houding tegenover Hitler Duitsland en de Holocaust nog altijd zeer omstreden is, staat hij op de nominatie om heilig verklaard te worden. Over het algemeen wordt hij echter als een conservatieve paus bestempeld. Zijn opvolger Johannes XXIII (1958-1963) was een historisch unicum. ‘De goede paus’ wordt hij wel genoemd. Hij stond aan de basis van het zogeheten aggiornamento, de broodnodige modernisering van het katholicisme die na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) nooit echt van de grond is gekomen. Na Johannes XXIII kwam Paulus VI, de aartstwijfelaar, die de dreigende vernieuwingen grotendeels terugdraaide. Zijn opvolger Johannes Paulus I heeft slechts enkele weken geregeerd. Hij wordt ook wel ‘de lachende paus’ genoemd. Waarschijnlijk zou hij een zeer progressieve paus zijn gweest, maar hij overleed in het Vaticaan onder nog altijd niet opgehelderde omstandigheid. Boze tongen beweren dat hij door de Curie werd vermoord, maar volgens anderen – zoals de theoloog Hans Küng – was de plotselinge ast hem gewoon te zwaar. Hij werd al meteen geconfronteerd met een aantal zeer omstreden kardinaalsbenoemingen die de Curie hem door de strot wilde duwen. Hij overleed in het holst van de nacht in het beruchte ‘drie pausenjaar 1978’.
Daarna kwam zoals bekend de Poolse Paus Johannes Paulus II, die zich voor de buitenwacht voordeed als een vernieuwer, maar in feite aartsconservatief was. De Wet van Josef Schmidlin sloeg dus opnieuw genadeloos toe. Het wonderlijke is, dat na de dood van Johannes Paulus II eigenlijk weer een progressieve paus had moeten aantreden. Maar dit keerde haperde de Wet van Schmidlin, of was het de Heilige Geest die in het Vaticaans even verstek liet gaan. Benedictus XVI stond al lang bekend als aartsconservatief en heeft die kwalijke reputatie in zijn pontificaat tot nu alleen maar bevestigd. De rode draad in dit verhaal wordt natuurlijk gevormd door de machinaties van de Romeinse Curie die achter de schermen de macht volledig in handen heeft en door de eeuwen heen met ijzeren hand regeert. Zij hebben geen boodschap aan vernieuwingen en modernisering. Zij denken in strakke patronen vanuit het belang van een totalitair, naar binnen gekeerd en zeer hiërarchisch gestructureerd instituut. Dat dit systeem de eeuwen trotseert, zelfs in de moderne tijd, mag je een godswonder noemen. De Wet van Josef Schmidlin verklaart daarbij veel. Actie is reactie.
Omgekeerd kun je stellen dat een instituut als de Katholieke Kerk alleen de eeuwen kon trotseren door een uiterst conservatief bestuursapparaat in combinatie met een sterk hiërarchisch gelede structuur. Dit model levert volgens de Vaticaanse systeemtheorie de ideale voorwaarden voor een stabiele en haast automatische reproductie van de traditionele geloofsleer, waarbij de hervormingsgezinde en subversieve kritiek op het systeem zo veel mogelijk wordt genegeerd c.q. onschadelijk gemaakt. Het profetische charisma, waarmee de geloofsleer ooit van start is gegaan, werd gaandeweg getransformeerd in een routineus complex van geïnstitutionaliseerde ambtsdragers die zo nodig het tegendeel verkondigen van de geloofsprincipes, waarop het systeem gegrondvest is. Anti-orthodoxe geloofsboodschappen kunnen dan op quasi-orthodoxe wijze een institutioneel belang gaan dienen. Het charisma van naastenliefde en persoonlijke vrijheid, waarop de leer was gestoeld, ontaardt op deze wijze in een onaantastbaar machtssysteem dat oordeelt over individuele gewetenskwesties. De Wet van Schmidlin is slechts een schakel in een uiterst duurzaam mechanisme, waardoor de historische continuïteit van de centrale macht van het systeem telkens weer wordt veilig gesteld.
Nog even terugkomend op Paus Pius XI die in 1939, op de drempel van de Tweede Wereldoorlog overleed. Hoe was het met de Katholieke Kerk verlopen, als hij een paar jaar langer had geleefd. Die vraag houdt historici nog altijd bezig. Pius XI had veel te stellen met Mussolini, met wie hij een het beruchte concordaat van Latheranen sloot. In toenemende mate echter distantieerde hij zich van de heidense staatsverheerlijking van het fascisme en begon hij kritiek te uiten niet alleen op Mussolini maar ook op Hitler. Hij had zelfs een encycliek klaar liggen – Humani generis unitas – die vernietigende uitspraken bevatte over het fascisme, het nationaal-socialisme en de het opkomende antisemitisme. Door toedoen van de Curie echter werd de Latijnse vertaling van deze encycliek gedraineerd, met het gevolg dat hij nooit is uitgebracht. Pius XI overleed op 10 februari 1939 ten gevolge van een plotselinge hartstilstand. Boze tongen beweren dat hij een dodelijke injectie kreeg van zijn lijfarts, die de vader was van Mussolini’s maîtresse. Hoe dan ook, de encycliek bleef in de la liggen. Onlangs heeft Paus Benedictus XVI besloten het Vaticaans archief van deze affaire vrij te geven voor historisch onderzoek, al was het maar het om het Vaticaan met terugwerkende kracht van elke blaam te zuiveren. Waarschijnlijk tevergeefs, want de spoken van het verleden zullen nog lang rondwaren in de duistere kelders van het Vaticaan.