We gaan naar Rome
‘Ja mijne heren, de beste gids van Rome komt uit Sittard. Het is een klein stevig gebouwd mannetje, met borstelige, witte wenkbrauwen, een witte snor en een wit baardje dat aan de stevige kin vol moed begonnen is, maar zich dan plotseling bedenkt en er ineens mee uitscheidt. Hij draagt een wit hemd, dat van voren open is en daar een kettinkje laat zien, vermoedelijk eindigend in een gouden penning of medaille, doch daarover worden geen inlichtingen vertrekt. Opzij van de mond hebben zich twee kuiltjes gegraven, die op een algemene geneigdheid wijzen het leven een prettige instelling te vinden. De ogen zijn blauw en hebben de argeloze uitdrukking van een Walt Disney-kabouter. De schedel is opzij met een vermoeden van haar bekropen, doch in het midden volkomen kaal. Onder deze schedel bevindt zich Rome.’
Aldus Godfried Bomans in zijn boek Wandelingen door Rome, dat in 1957 verscheen. Het uiterlijk van zijn gids moet hij urenlang bestudeerd hebben, luisterend naar alles wat hij te zeggen had. Het zijn details die er eigenlijk niet toe doen, maar wel de opmaat vormen voor dat ene briljante zinnetje: ‘Onder deze schedel bevindt zich Rome.’ Een mens kan een hele stad in zijn hoofd meedragen, niet alleen de plattegrond, maar ook de gebouwen, kerken en monumenten, de beelden en fonteinen, de catacomben, de inscripties op de sarcofagen, de triomfbogen en de badhuizen. In de tijd toen Bomans zich door zijn gids door Rome liet rondleiden, was die stad niet alleen een metafoor voor de klassieke westerse beschaving, maar ook het toonbeeld van de persistentie van de katholieke cultuur door de eeuwen heen. Dat is al weer ruim vijftig jaar geleden.
Elke katholiek in die tijd wilde vroeg of laat naar Rome. Bertus Aafjes had zelfs een voetreis gemaakt naar de heilige stad. De lang reis naar Rome was een pelgrimstocht van de ziel. Een ontdekkingstocht naar het binnenste van het geheugen van een gedeelde cultuur die in archeologische lagen al eeuwen lang lag opgestapeld. Het meest eigene van Rome is misschien wel de gelaagdheid van de stad. Elk tijdperk bouwt onbevangen zijn nieuwe monumenten op de ruïnes van een verleden dat langzaam wegzakt in de grond. Die eigenaardigheid heeft Rome gemeen met oude begraafplaatsen. Ik heb me eens laten vertellen dat op de Parijse begraafplaats Père Lachèse wel tien lagen met graven onder elkaar liggen. Het verleden is gewoon weggezakt en het heden begraaft zijn doden er bovenop. Dat is eigen aan de cultuur. Het is ook eigen aan de mens.
Je zou kunnen zeggen dat de gelaagdheid van de mens, die zich weerspiegelt in de cultuur, een elementaire structuur is die zich overal in herhaalt. Van micro- tot macroniveau is de mens opgebouwd uit vijf lagen: de moleculaire laag van de atomen, de somatische laag van het lichaam met zijn organen, de laag van de psyche en het Zelf, de sociale laag van de onderlinge betrekkingen en tenslotte de ecologische laag van de grote natuurlijke verbanden. Bij een ziek mens is – om wat voor reden dan ook – geen verticaal verkeer tussen de verschillende lagen mogelijk. Bij een gezond mens kan dat wel. Tussen de verschillende lagen liggen de zogeheten ‘bemiddelaars’ die het verticale verkeer bewerkstelligen. Tussen de somatisch laag en de psychische laag zijn dat de emoties. Tussen de psychische laag en ecologische laag zijn dat de symbolen.
Vanuit die optiek bezien is de religie een symbolische structuur die het contact tussen de twee bovenste lagen in standhoudt. Als je de religie weghaalt, blijft de gelaagde structuur voortbestaan, want er zal zich meteen een vergelijkbare bemiddelaar als symbolische structuur aandienen, die het contact tussen de lagen kan herstellen. Zo wilde Freud met zijn psycho-analyse een alternatief bieden voor de wegkwijnende symbolische structuur van de religie. Of zoals Freud het zelf formuleerde, met een lucide zelfinzicht, dat hij zich wellicht niet ten volle bewust was: ‘Wanneer je de religie uit onze Europese cultuur wilt elimineren, kan dat alleen door een ander stelsel van doctrines, en dit stelsel zou van meet af aan alle psychologische kenmerken van de religie overnemen, dezelfde heftigheid, starheid en onverdraagzaamheid, hetzelfde denkverbod terwille van zijn verdediging.’
Die archeologische gelaagdheid van de eeuwige stad Rome heeft Freud zijn leven lang gefascineerd. Hij zag er een metafoor in van de menselijke geest, waarin telkens weer een nieuwe laag is gebouwd op een ouder verleden. Reminiscenties van vroegere conflicten kunnen in dromen en wanen naar bovenkomen. Juist in zijn ziektebeelden laat de mens zijn innerlijke gelaagdheid zien, die aan een oude stad doet denken. De stad als metafoor duikt trouwens telkens weer op bij Freud. Het ‘Boven-ik’ zag jij als een bezettingsmacht die de stad van de geest onder permanente controle houdt. Rome toont dus bij uitstek het beeld van de mens, zijn geschiedenis en zelfs zijn ziel. Freud verlangde ook altijd naar Rome, zoals Winckelmann een onbedwingbaar heimwee had naar die stad. Maar voor Freud was het vooral het verlangen van Hannibal, die Rome wilde veroveren maar er nooit zou arriveren.
‘Een brokkelig gebit van de tijd’, zo noemt Bomans het Forum Romanum, ‘als een oude verweerde mond, die ooit de ganse wereld beval, en nu weerloos open ligt, de tanden omgevallen en gebroken. En daarachter de reusachtige holle kies van het Colosseum.’ In juni 1966 was ik voor het laatst in Rome, bij het scheiden van de markt. Mijn gymnasiumtijd lag bijna achter mij. Misschien wel mijn hele jeugd. En juist in die kortstondige luwte van de tijd heb ik door deze eeuwige stad gedwaald, over de Via Appia gelopen, een hele avond lang in een botsautootje gezeten op de kermis in Trastevere. Vaag herinner ik me nog de smalle straatjes rond het Piazza Navona, maar het is allemaal heel ver weg. Drie en veertig jaar om precies te zijn.
Als ik nu terugkijk zie ik ook een reusachtige holle kies met achterovergevallen tanden, maar dat zijn niet de ruïnes van het Forum Romanum of het openliggend Colosseum, maar de restanten van mijn eigen verleden, mijn eigen herinneringen aan mijn voorbije levensjaren. Het mooie van oude steden is dat ze altijd dezelfde blijven, terwijl jezelf voortdurend verandert. Venetië heeft dat, Parijs en hopelijk ook Rome. De wens om ooit terug te keren naar zo’n stad is misschien alleen te verklaren door het onbestaanbare verlangen, dat alles er nog is, dat de tijd niet verstrijkt, maar voor eeuwig stilstaat. Het leven gaat voorbij, maar deze stad blijft bestaan als een eeuwige metafoor voor de ziel. Het zou mooi zijn als dat zo is, maar ik vrees dat ook Rome het eeuwige leven niet heeft. Hoe dan ook, over drie weken zal ik het zien. We gaan naar Rome.