Goffe Jensma en de Friese ontzuiling

“Net als de verzuiling verloor ook de Friese beweging haar kracht na de oorlog en met name na de jaren zestig. De provincie nam de rol van voortrekker van Friese taal en cultuur over. Dat bracht successen met zich mee (de erkenning als tweede rijkstaal), maar had ook zijn nadelen. De huidige realiteit is dat het Fries wettelijk gezien een gunstige positie heeft, maar dat het enthousiasme onder de gebruikers maar matig is. Jensma wijst op de algemene tendensen van individualisering en globalisering. De Fries van nu is opgesplitst in meerdere identiteiten, die afhankelijk van de gelegenheid worden in- of uitgeschakeld. Een versterkende factor is de ontlezing.Juist bij de Friese beweging, die zo de nadruk legde op de verschriftelijking van het Fries, pakt die trend funest uit. Jensma sloot af met een omschrijving van de toekomst van zijn vakgebied, de frisistiek. Hij stelt een verbreding voor tot ,,de wetenschap van de taal, cultuur en literatuur van en in Friesland.’’

Aldus Friesch Dagblad- journalist Erik Betten in het verslag dat hij schreef van de oratie waarmee Goffe Jensma vorige week zijn hoogleraarschap in de Friese taal  en letterkunde aan de Universiteit van Groningen aanvaardde. Erik Betten was zo vriendelijk om dit verslag integraal te plaatsen als reactie op mijn log Bring it libben werom in my. Het is niet de eerste keer dat ik Goffe Jensma erop betrap dat hij ideeën verkondigt die erg veel lijken op wat ikzelf al eens eerder heb beweerd.  Meestal is hij zo netjes om daarbij ook naar mij te verwijzen, zoals hij onlangs nog deed in een artikel over de Friese Canon (zie ook De Januskop van Goffe Jensma). Mijn zijn nieuwe inzichten over zijn vakgebied de frisistiek komen wel erg dicht in de buurt van de benadering die ik gekozen heb ik mijn boek De kleur van Friesland. Dat wil zeggen: geen Friese kokerblik op de eigen geschiedenis en een bijpassende diachrone beschrijving van endogene ontwikkelingen, maar een brede benadering met meer aandacht voor synchrone dwarsverbanden met vergelijkbare ontwikkelingen in de landelijke en internationale context.

Zo ben ik mijn boek De kleur van Friesland uitvoerig ingegaan op het fenomeen gewestelijke cultuur dat na de oorlog in alle gewesten een bloeiperiode doormaakte en waar ook het naoorlogs reveil van een breed Fries cultuurideaal deel van uitmaakte. Na de ontzuiling van de jaren zestig raakte dit brede Friese cultuurideaal in de versukkeling en kreeg daarna slechts een beperkte doorstart in de fixatie op het Friese taalbeleid en alles wat daarmee annex is. Ook in mijn log De Friese angst voor ethnos heb ik nog eens expliciet op deze omslag in de jaren zestig gewezen. Voor alle duidelijkheid herhaal ik het hier nog maar eens wat ik toen schreef :

In feite waren het twee ontwikkelingen die op een fatale manier samenkwamen op één moment. In de eerste plaats bleek dat de oude tegenstelling tussen het positief ervaren regionalisme tegenover de vervreemding van de dreigende urbanisatie te worden ingehaald door de nieuwe stedelijke ontwikkeling van het platteland. Friesland kreeg zelf te maken met een nieuwe stedelijke cultuur, waardoor de het rurale cultuurideaal van de Friese beweging zijn antipode kwijtraakte. Daarnaast werd het voor een nieuwe generatie belangrijk om je anders te oriënteren en bovendien je af te zetten tegen het ‘mienskip-denken’ van de oudere generatie, waarvan enkele voormannen ook nog eens behept bleken te zijn met een fout oorlogsverleden. Dat was iets teveel in één keer. De Friese beweging reageerde door zich tijdelijk  terug te trekken en nieuwe doelstellingen te formuleren: ‘reculer pour mieux sauter’.

Zo werd het oude cultuurideaal, dat als een soort superzuil, die alle zuilen in Friesland met elkaar verbond, definitief aan de kant gezet. De taalstrijd stond voortaan exclusief boven op de agenda, waarbij in linkse kringen taalstrijd ook nog eens als een sociale strijd werd opgevat. Bovendien werd veel van de aandacht voortaan gericht op het bestrijden van de culturele hegemonie van de Nederlandstalige media. Een eigen Friese televisie werd de laatste wensdroom die Friese beweging vervuld wilde zien. Onderwijl vergat men om werkelijk schoon schip te maken met het eigen verleden. De kritische geluiden die in de jaren zestig met man en macht onder het tapijt werden geveegd, kwamen nadien telkens weer naar boven. Het onverwerkte oorlogsverleden van de Friese beweging is in de jaren zestig verstrikt geraakt in de angst voor vernieuwing en experiment.

Het lijkt erop dat de ideeën Goffe Jensma over de Friese cultuur en de rol van de Friese beweging daarin aan het schuiven zijn. Misschien heeft hij ook wat meer aandacht gekregen voor wat op andere terreinen dan de Friese literatuur is gebeurd. Twee jaar geleden wees Jensma op de problematische verhouding tussen kunst en geschiedenis die in Friesland al heel lang bestaat. Al in de negentiende eeuw, zo stelde hij toen, rezen er binnen het Fries Genootschap stemmen op die pleitten voor meer aandacht voor de Friese kunstgeschiedenis. Die roep is in feite nooit verstomd en achtergrond van dit debat is het gegeven dat de cultuurgeschiedenis van Friesland in de afgelopen twee eeuwen sterk op het Fries eigene is gericht en minder op kunst, die immers moeilijker als typisch Fries te typeren valt.

Ook die stelling heb ik mijn boek De Kleur van Friesland bestreden. De neiging om het Fries eigene in talige cultuuruitingen eerder te herkennen dan in beeldende kunst is sterker geworden door de nieuwe aandacht voor Friese taalbevordering die sinds de jaren zeventig in Friesland is ontstaan. Als het gaat om de herkenning van een eigen culturele identiteit was de verhouding tussen taal en beeld in de eerste decennia na de oorlog wat meer in balans.  Ik heb de letterlijke tekst van zijn rede nog niet gelezen, maar je mag hopen dat Jensma dit keer wederom zo netjes is geweest om ook naar mij te verwijzen, zo niet naar mijn boek, dan toch zeker naar mijn weblog.