Jong in het Noorden
Eergisteren viel de uitnodiging voor de tentoonstelling Jong in Groningen bij mij in de bus. De opening is op 26 juni a.s. in het Groninger Museum. Henk van Os heeft een keuze gemaakt uit de kunstproductie in Groningen in de periode 1945 tot 1975. Hij wil hiermee een correctie aanbrengen op het beeld van deze periode dat teveel door de oudere schilders van De Ploeg is bepaald. Het werk van een jongere generatie zou hierdoor uit beeld zijn geraakt. In feite dus een vergelijkbare doelstelling als ik met mijn tentoonstelling (en gelijknamige boek) De kleur van Friesland heb gehanteerd. Hiermee wilde ik immers ook een correctie aanbrengen op de bestaande beeldvorming van de naoorlogse kunst in Friesland, die in mijn optiek te zeer is bepaald door de Mercuurs voorkeur voor eigenzinnige autodidacten en neo-expressionisten in the slipstream van De Ploeg en het werk van Gerrit Benner met alle verhalen daaromheen.
Het was natuurlijk mooi geweest als deze tentoonstelling van Henk van Os in het Groninger Museum parallel had gelopen met mijn tentoonstelling in het Fries Museum. Dat had je mooi de verschillen, maar ook de overeenkomsten kunnen tonen die de kunst in deze twee noordelijke gewesten in de eerste decennia na de oorlog liet zien. Het geeft niet zo moge zijn. Ik was een jaar eerder, maar als het aan Thom Mercuur had gelegen, dan had hij de parallel-tentoonstelling in het Fries Museum gemaakt. Op 21 april 2007 opende Thom Mercuur een expositie in de Lawei in Drachten, die hij daar als gastconservator had samengesteld. Hij liet bij toen in zijn openingsspeech weten, dat hij zich beschikbaar stelde voor dit karwei in 2009. Een openbare handreiking aan het Fries Museum dus. Hij noemde toen al expliciet de tentoonstelling van Henk van Os. Op mijn weblog heb ik hier destijds uitgebreid aandacht aan besteed (zie: Een grof schandaal) en er ook voor gepleit dat Thom Mercuur dit zou doen, waarbij ik en passant ook nog stevige kritiek uitte op het beleid van het Fries Museum ten aanzien van de moderne en hedendaagse kunst in Friesland
In de week daarop werd ik door meerdere mensen benaderd over mijn steun aan het voorstel van Mercuur en mijn kritiek op het Fries Museum. Niet alleen ambtenaren op het Provinciehuis, maar ook enkele Statenleden vonden het een prachtig idee om Mercuur de opdracht te gunnen. Het Fries Museum zou hiermee op de kaart kunnen worden gezet. Bovendien was het een mooie gelegenheid om eindelijk eens wat meer aandacht te schenken aan de kunst uit Friesland in de naoorlogse periode. Wonderlijk genoeg kreeg ik de week daarop een telefoontje van Abe de Vries die meldde dat Cees van ’t Veen wel belangstelling had voor een tentoonstelling in het Fries Museum die door mij – parallel aan mijn boek – kon worden opgezet. Ik heb deze coïncidentie altijd een groot mysterie gevonden. Binnen drie dagen was alles geregeld. Volgens mij heeft Cees van ’t Veen dit plan intern in no time er doorheen gedrukt. Misschien was hij wel bang dat hij onder druk van buitenaf de deur van het Fries Museum voor Thom Mercuur moest open zetten. ‘Dat nooit’, moet hij hebben gedacht. ‘Dan maar liever Mous.’
Ik heb het hem nooit op de man af durven vragen, maar deze gang van zaken lijkt mij nog altijd zeer waarschijnlijk. Als het zo is heb ik Mercuur de pas afgesneden door hem juist aan te bevelen. Op elegantere wijze kun je de weg voor jezelf niet vrijmaken natuurlijk, maar dat is vooraf nooit mijn bedoeling geweest. Niet dat ik er achteraf bezwaar tegen had, dat is weer wat anders. Blijft de vraag natuurlijk, wat het Fries Museum in de nabije toekomst met de beeldende kunst van eigen bodem gaat doen. Ik blijf het een vreemde zaak vinden dat de huidige ruimte – wat exposities betreft – gewoon een paar jaar dicht gaat. Dat is een gemiste kans om jezelf juist in deze overgangsperiode op dit terrein wat meer te gaan profileren. Het Stedelijk Museum en het Van Abbemuseum hebben eerder bewezen dat een bouwperiode juist mogelijkheden biedt om te experimenteren met nieuwe tentoonstellingsconcepten. Als het gaat om de vermeende kloof tussen Groningen en Friesland is er nog van alles te bedenken.
Een mooi overzicht bijvoorbeeld van het werk van de uit Tirns afkomstige Siep van den Berg en zijn rol als trait d’union. Waarom ook geen tentoonstelling over de overeenkomsten tussen Friese en Groningse kunst, met name in de periode van de grote vernieuwing: de jaren zestig en zeventig, toen de kunst geen grenzen kende, ook niet in het noorden. Een bredere terugblik op de Bende van de Blauwe Hand in relatie met wat in Finsterwolde gebeurde rond Boer Waalkens en het Instituut voor Creatief Werk (ICW) van Karl Pelchrom. Mooie ideeën, lijkt mij, die met weinig middelen gerealiseerd kunnen worden, voor mijn part in een andere ruimte in de stad. Een leeg staand kantoorgebouw bijvoorbeeld. Zo kun je laten zien dat De kleur van Friesland geen koekoeksei is geweest. Het recente verleden ligt nu nog voor het oprapen. Straks is het voorgoed voorbij. Hoezo, jong in Groningen? Je kunt ook jong zijn geweest in het Noorden.