Johannes de Doper van de kunst
Jarenlang heb ik gefascineerd gekeken naar de handgebaren van Henk van Os. Als hij weer eens wat op tv kwam vertellen over een kunstwerk keek ik altijd naar die handen. Volgens mij heeft hij zijn roeping gemist en had hij liever dirigent willen worden. Hij praat ook niet, hij dirigeert. De handen vertellen het verhaal, de mond souffleert slechts. Zonder die handen zou het ook complete onzin zijn wat er uit de mond tevoorschijn komt, maar de gebarentaal schept orde. Door de handen van elkaar af te bewegen worden de gordijnen in de ziel van de kijker opengetrokken. Henk van Os is de enige spreker in Nederland met charismatische handen. Hij legt zijn gehoor de hand op. Hij spreekt niet, hij doopt. Hij is niet de Verlosser. Hij verwijst naar de Verloser. Henk van Os is de Johannes de Doper van de kunst.
Gisteren mocht hij nog één keer dopen in de Jordaan. Het Groninger Museum had de grote zaal van de bioscoop Pathé afgehuurd voor de première van de film Jong in Groningen. Toute le monde was er. Ik zag zelfs mijn jaargenoot Jan Jaap Heij van het Drents Museum weer eens terug. Hij heeft inmiddels net zo’n dikke buik als ik en gaat eind van het jaar met pensioen. Het Fries Museum schitterde overigens door afwezigheid. Ook Thom Mercuur was in geen velden of wegen te bekennen. Museaal Friesland werd alleen door Han Steenbruggen vertegenwoordigd, maar die had dan zelf ook nog meegewerkt aan de tentoonstelling, die Henk van Os voor het Groninger Museum heeft gemaakt. Bij de entree in de bioscoop stond de grote meester te wachten om iedereen persoonlijk de hand te schudden. Hij leek op een jubilaris die van geen ophouden weet en nog één keer recipieert in de stad waar hij geboren en getogen is.
Kees van Twist sprak enige zalvende woorden en daarna kwam de maestro zelf op het podium. Ik dacht nog even, nu ga je het krijgen. Al die handgebaren voor een echte menigte in levende lijve. Maar de performance van de begenadigde spreker viel wat tegen. Hij las gewoon het eerste hoofdstuk van zijn boek voor en eindigde door het noemen van de namen van 11 van de 16 geselecteerde kunstenaars, die inmiddels niet meer in leven zijn: Els Amman, Siep van den Berg, Jo van Dijk, Han Jansen, Marten Klompien, Ruloff Manuputty Karl Pelgrom, Coen Schilt, Edu Waskowsky, Fie Werkman en Henri de Wolf. Dat was iets teveel voor de spreker. Er schoot een brok in zijn keel en met betraande ogen moest hij het podium verlaten. Op dat moment suprème kwam Freek de Jonge met zijn vrouw de zaal binnen, om – voor iedereen zichtbaar – zijn gereserveerde plaats op te zoeken. Zoiets zou je bij zijn eigen voorstelling niet moeten flikken, dacht ik nog. Freek zou je vanaf het podium genadeloos voor schut zetten. All men are equal, but some men are more equal than other men.
Het moet gezegd, de film was prachtig. De bijna een uur durende documentaire van Buddy Hermans is met veel liefde en aandacht gemaakt. Je ziet oude beelden van het Groninger kunstleven en Martin Tissing speelt een glansrol met een aantal rake typeringen die met droge humor worden gebracht. En natuurlijk zie je de handgebaren van Henk van Os. Hij preekt hier in volle glorie. Allerlei anekdotes worden met veel verve uit de doeken gedaan. De film is drie keer beter dan het boek en de tentoonstelling bij elkaar. Ik zal er verder niet veel woorden aan vuil maken, maar al lopend door de zalen van het Ploeg-paviljoen kreeg ik de indruk dat men Henk van Os bij dit project tegen zich zelf in bescherming had moeten nemen. Op instigatie van Kees van Twist is het een persoonlijke keuze geworden en een persoonlijk verhaal. De kijker wordt een blik gegund ‘in de ziel van Henk van Os’. Welnu, bij Johannes de Doper moet je niet in zijn eigen ziel kijken. Zijn kwaliteit is juist dat hij verwijst naar de ziel van een ander.
Terugrijdend met de trein naar Leeuwarden heb ik het boek Jong in Groningen in één ruk uitgelezen. Dat kan makkelijk, als je niet de sneltrein neemt. Het is vlot en onderhoudend geschreven, maar daar is ook alles mee gezegd. Toen ik ruim dertig jaar geleden colleges volgde bij professor Jaffé in Amsterdam, hoorde ik hem vaak zeggen, dat je als kunsthistoricus nooit achterover mag leunen en vanuit je leunstoel een boek mag schrijven. Dit boek van Henk van Os is vanuit de leunstoel geschreven. Zijn eigen geheugen is vrijwel de enige bron die hij geraadpleegd heeft.
Dertig jaar geleden schreef Henk van Os een prachtig boek over Wobbe Alkema en de Groninger schilderkunst. Hij kan het dus wel, maar hij schijnt het verleerd te zijn. De memoires van W. Jos de Gruyter, die in 2004 zijn verschenen, vertellen meer over het Groningen van de jaren vijftig dan deze oppervlakkige aaneenschakeling van anekdotes, waarbij zelfs geen poging wordt ondernomen om tot een historische ordening te komen. En dat is toch het eerste wat een kunsthistoricus te doen staat: ordenen en niet ouwehoeren. Een gemiste kans zou ik zeggen. Jong in Groningen had alles bij elkaar een heel mooi project kunnen worden, maar het boek en de tentoonstelling getuigen boven alles van gemakzucht.