Op 7 mei 1986 hield ik een lezing in De Galerie, het kunstenaarsinitiatief in Leeuwarden, dat kort tevoren was opgericht door Gerlof Hamersma en Pieter de Vries. Het onderwerp van de avond was: Postmodernisme en het debat in de kunstkritiek. Na enig graafwerk heb ik het verhaal gisteren op kunnen duiken in mijn archief. Het is een tekst van 17 pagina’s die nooit eerder gepubliceerd is. Achteraf verbaas ik mij over mijn bloemrijke taal en de hier en daar wat pathetische toon in mijn betoog. Niettemin vind ik het achteraf aardig om te lezen, hoe ik destijds aankeek tegen een fenomeen dat in die dagen snel om zich heen greep, maar nog moeilijk te benoemen was. In mijn jeugdige overmoed deed ik een poging om enige helderheid te creëren. In de komende dagen zal ik dit verhaal als een feuilleton op mijn log publiceren, 23 jaar na dato. Als een archeologische opgraving naar een nog onbekende term die inmiddels allang een cliché is geworden. Postmodern: on a road to nowhere.
*
Postmodernisme wordt wel eens de kunst van het citaat genoemd. Het lijkt mij dan ook passend dit verhaal over postmodernisme en kunstkritiek te beginnen met twee citaten: ‘De cultuur van het westen is een welriekend rottingsproces, een geparfumeerd lijk.’ Dit zijn de cynische woorden waarmee de Franse schrijver Ernest Cioran de cultuur van het Avondland heeft getypeerd, een uitspraak die wat meer reliëf krijgt als men er aan toevoegt wat hij over kunst heeft gezegd: ‘Naarmate de kunst dieper in het slop raakt, neemt het aantal kunstenaars toe. Dat is niet langer bizar als je bedenkt dat de kunst, die aan het eind van zijn krachten is gekomen, zowel onmogelijk als makkelijk is geworden.’ Deze twee citaten wil ik als leidraad nemen voor een verhaal dat tevens handelt over de hedendaagse cultuur van het westen. De avondhemel van het modernisme zal ik laten zien in een kleurengamma van lichtbeelden, een carrousel van dia’s als de obligate bagage van een kunsthistoricus die een lezing houdt. De schittering van deze zonsondergang wil ik ontsteken in dat kleine domein waarvoor we geen beter woord hebben dan kunstkritiek.
Ik neem het risico u op te zadelen met een nogal abstract betoog, waarbij ik het werk van de weinige kunstenaars die ik zal noemen als bekend veronderstel. Dit verhaal gaat niet alleen over kunst, maar vooral over kunstcritici die hebben nagedacht over kunstkritiek. Woorden van critici die alleen al door hun aanwezigheid de woorden van één criticus tot in het oneindige herhalen: ‘De beste kritiek op een kunstwerk ia een ander kunstwerk.’ Ik nodig U dan ook uit plaats te nemen met uw blik gericht op een horizon van louter woorden en wellicht uw gedachten te laten afdwalen naar herinneringen die niet meer bestaan. Vanaf uw stoel zult u de kleuren van de avondlucht aan deze horizon zien verdwijnen en de betekenis van woorden als modern en postmodern zien vervagen als de contouren van bomen in de schemering. Anders gezegd, om met de woorden van Peter Sloterdijk te spreken uit zijn Kritiek der cynische rede: ‘De droom die ik achterna loop is de stervende boom van de filosofie nog een keer te zien bloeien – met bloesem zonder teleurstelling, bezaaid met bizarre bloemgedachten, rood, blauw en wit, glanzend in de kleuren van het eerste begin, als destijds in de Griekse dageraad – toen de theorie begon en toen ongelooflijk en plotseling alles wat helder en duidelijk is, het inzicht en een eigen taal vond. Zijn wij in onze cultuur echt te oud om dergelijke ervaringen te herhalen?’
Postmodernisme is een woord dat zich in de afgelopen tien jaar als een olievlek heeft verspreid in het debat over kunst in vrijwel al zijn disciplines. In Amerika verschijnen boeken waarbij de uitgever heeft geëist dat het woord ‘postmodern’ in de titel voorkomt, hoewel de auteur dat niet zo had bedoeld. Er zijn daar tijdschriften, zoals het blad October, die zich vrijwel volledig wijden aan het postmodernisme in de kunstkritiek. De titel van dit tijdschrift is overigens typerend voor de fascinatie voor ironie en het verschijnsel taal die eigen lijken te zijn aan veel postmodernistische beschouwingen. Wat te denken van het october-nummer van October! In Frankrijk, rond schrijvers als Jean-Francois Lyotard en Jean Baudrillard is een cultuurfilosofische stroming ontstaan, waarbij postmodernisme het sleutelwoord is in een reeks van publicaties die niet bepaald uitblinken in helder taalgebruik. Italië, waar de zogenaamde anti-modernistische tendensen in het design en de architectuur sterk tot uiting komen, kan wellicht worden beschouwd als de meest vruchtbare voedingsbodem voor de gedachtevorming over het postmodernisme.
Via het design heeft het woord zich razendsnel verspreid. In highbrow- tijdschriften als Avenue en Cosmopolitain. Handel en commercie hebben het inmiddels allang geannexeerd en onlangs kon ik zelf het woord postmodern als aanprijzing lezen bij een asbak in de etalage van Het Friese Schathuis. Niet alleen de verspreiding van het woord, maar ook de betekenis heeft de elasticiteit van een olievlek. Iedereen schijnt zich er iets bij te kunnen voorstellen: een punkachtige schemerlamp, een gebouw dat lijkt neergezet door een architect die zijn blokkendoos door elkaar heeft gegooid, een roman met vierhonderd personages die inmiddels ook al geschreven is, of een schilderij met drie dubbele bodem, waarop bijvoorbeeld het palet van een schilder niet zomaar verwijst naar het palet van een schilder, maar op zijn minst naar het geschilderd palet van een andere schilder, en zodoende naar de problematiek van het schilderen van een palet van een schilder.
Hoe vaag de term postmodernisme ook is, hij schijnt nog het best als stoffer en blik te kunnen dienen voor de in gruzelementen gevallen kunst van de jaren tachtig, een tableau van pluralisme en een proces van fragmentatie dat we – als we de kunstkritiek moeten geloven – ergens in het verleden onontkoombaar in gang is gezet en thans over de hele linie zijn meest extreme staat opzoekt. Ondanks de inflatie van de term is postmodernisme meer dan een trendy modewoord. Het gemak waarmee sommige kunstcritici de term hanteren ter aanduiding van een radicale verandering in de cultuur die zich aan het voltrekken is of zich reeds voltrokken heeft, zou ons aan het denken moeten zetten. En hoewel ik niet wil proberen het semantisch addergebroed van dit woord volledig te ontwarren, op het gevaar af er zelf in verstrikt te raken, wil ik toch enige opgravingen doen in de verwarrende en door elkaar heen lopende betekenislagen van de woorden ‘modernisme’ en ‘postmodernisme’.
Deze archeologische expeditie zal bestaan uit drie delen. Ten eerste zal ik in het kort ingaan op de geschiedenis op lange termijn van de term ‘modern’ en de verschuivingen in betekenis en voorstelling, die zich bij dit begrip in de loop der tijd hebben voorgedaan. Ten tweede zal ik wat uitvoeriger stilstaan bij het debat in de kunstkritiek, dat zich afspeelde in Amerika vanaf het begin van de jaren zestig naar aanleiding van de theorie over het modernisme, die ontwikkeld was door de kunstcriticus Clement Greenberg. En ten derde zal in het licht van deze vroege tweestrijd tussen modernen en postmodernen in het kort ingaan op de warrige hedendaagse theorievorming over het fenomeen postmodernisme.
Met deze drieledige expeditie hoop ik aan te kunnen tonen, dat het onderscheid tussen de begrippen ‘modern’ en ‘postmodern’ – zo daar al sprake van kan zijn – te vinden moet zijn in twee tegengestelde opvattingen: aan de ene kant de opvatting dat er een richting valt aan te wijzen in de ontwikkeling van de kunst, en aan de andere kant de constatering dat de kunst elke richting in zijn ontwikkeling verloren heeft. Dit onderscheid valt samen met een wezenlijke verschuiving van inzicht over de vraag of de geschiedenis al dan niet is op te vatten als een proces van lineaire ontwikkeling. Anders gezegd: de mening, die steeds meer terrein wint, dat elke richting in het verloop van de geschiedenis verdwenen is.