Milton Rokeach (1918-1988), die later naam maakte met zijn waardenonderzoeken, die tegenwoordig in veel landen en in het bijzonder in de Europese Unie worden uitgevoerd, kreeg het idee om een aantal patiënten die aan dezelfde waan leden een beroemd iemand te zijn, bij elkaar te brengen om na te gaan wat er uit dit conflict van identiteiten zou voortkomen. Na een rondschrijven om na te gaan hoeveel Napoleons, Caesars of andere beroemde personages men bij elkaar zou kunnen brengen, bleek het aantal potentiële kandidaten tegen te vallen. Onder ongeveer 25.000 patiënten vond men er slechts weinig die claimden iemand anders te zijn, en bij deze kleine groep vond men er geen die dezelfde identiteit claimden, met de veelzeggende uitzondering van zes mannen die Christus beweerden te zijn.
Drie ervan kwamen voor het experiment in aanmerking en zij troffen elkaar op 1 juli 1959 in een speciaal ingerichte afdeling in de psychiatrische kliniek van Yspilanti. De onderzoekers keken gespannen toe hoe de eerste ruzies snel opliepen. Na korte tijd konden de patiënten het echter best met elkaar vinden. Zij leken wel de geest van de antieke christologische discussies teruggevonden te hebben en vonden een compromis om ieder én Christus én toch verschillend van de anderen te laten zijn. Het verslag van dit experiment blijft uiterst boeiend omdat de onderzoeker, die helemaal geen psychoanalyticus is, zaken observeert die ook door een andere bril kunnen worden bekeken.
Bij deze onderzoeksprojecten stoten wij dus steeds weer op het feit dat het specifieke realiteitskarakter van religieuze voorstellingen buiten beeld blijft. Men doet alsof zij van dezelfde natuur zijn als de gewone voorstellingen in het kennisproces, die in principe door zintuiglijke ervaring gecontroleerd moeten kunnen worden. Het is de vraag of dit wel zo is. Deze kritiek maken wij overigens niet om religieuze voorstellingen te immuniseren en uit het psychologisch onderzoek te weren. Integendeel, het lijkt ons juist belangrijk de specificiteit van het religieuze werkelijkheidsgeloof te analyseren. Daarvoor moet men echter kunnen afstappen van een simpele visie die het geloof opvat als niet-gecontroleerde kennis.
Het lijkt een heruitgave van Schreber. In de waan van de vitaalste patiënt komt de seksuele symboliek onverhuld naar boven. ‘Christus zijn’ betekent man zijn, zoals blijkt uit zijn associaties waarmee hij heel wat Bijbelteksten verbindt met ‘een penis bezitten’. Zo stelt hij: ‘Ik begroet de mannelijkheid in Jezus Christus, want de wijnstok is Jezus en de rots is Christus, wat overeenkomt met de penis en de testikels.’ Ook is het aandoenlijk om te zien hoe deze relatief jonge en het minst in zijn ziekte verzande schizofreen contact zoekt met onderzoeker Rokeach. Het gaat duidelijk beter met hem. Tragisch is het dan weer te moeten merken hoe deze laatste de gelegenheid aangrijpt om een nieuwe aanval op diens waan te openen, wat het contact opnieuw verbreekt.
Wat het theoretische model betreft: Rokeach dacht dat waandenkbeelden – door hem gelijkgesteld met verkeerde cognities – wel zouden wegvallen wanneer zij in conflict kwamen met het fundamentele gegeven dat verschillende mensen niet dezelfde kunnen zijn. Dat zou iemands primitive beliefs onderuithalen en dat kon volgens hem niet. Maar hij had niet op het specifiek religieuze karakter van de Christusfiguur gelet, van wie het heet dat je ‘door hem, met hem en in hem’ kunt zijn. Wellicht verliep de confrontatie tussen die drie mannen met dezelfde religieuze identiteit wel zo vlot doordat de voorstellingen van een religieuze wereld aan een andere logica beantwoorden dan die van de aardse realiteit. Dat zou een interessant punt van onderzoek zijn, maar deze idee was bij de onder zoekers blijkbaar niet opgekomen.
Uit: Patrick Vandermeersch en Herman Westerink, Godsdienstpsychologie in cultureel perspectief, 2007