Kees ’t Hart over Anne Feddema
Het is september 1991. Anne Feddema is in diepe gedachten verzonken. Hij zit bij mij op de bank en luistert naar muziek. Nee, geen Mozart. Het zullen de Beatles zijn geweest. Roll over Beethoven, of anders wel The fool on the hill. Anne is ver heen. Het is ook al laat in de nacht. De schilder droomt. Of beter gezegd: hij zweeft tussen droom en werkelijkheid in de aangename sluimer van een gezegende beneveling. Precies een jaar later exposeerde Anne in het Coopmanshûs in Franeker. Tot mijn verbazing zag ik daar een tekening hangen: zelfportret als dromer. Deze is later nog aangekocht door het Fries Museum. De houding van de figuur, de ingetogen glimlach en het geruite patroon in het colbert riepen bij mij een herinnering op aan de dromer op mijn bank. De wegen van de kunst zijn duister en ondoorgrondelijk.
Het openingswoord van de tentoonstelling in Franeker werd uitgesproken door Kees ’t Hart. De tekst van zijn toespraak is – om mij nog altijd onopgehelderde redenen – uiteindelijk in mijn bezit beland. Ik vond hem laatst terug in de catalogus, waarin ook de dromer staat afgebeeld. Het verhaal gaat over de schilderkunst in het algemeen en die van Anne in het bijzonder. Maar ook wat schilderkunst zou moeten zijn, in ieder geval niet zoals de kale doeken van Mondriaan, over wie Rudi Fuchs kort tevoren had geschreven, dat diens naam ‘als een ster boven de twintigste eeuw hangt’. Anne is geboren onder een ander gesternte. Hij is de schilder van ’t hart, een zelfde als dat van Kees. Zijn verhaal eindigt met een gedicht dat aan Anne is opgedragen.
Anne Feddema, Zelfportret als dromer, 1991
******
Dames en Heren,
Vanmiddag wil ik het met u hebben over schilderkunst, verliefdheid, bruikbaarheid, zintuigen, Piet Mondriaan, de wereld en Anne Feddema. Laten we de zaken maar eens groot aanpakken, het werk dat hier is tentoon gesteld geeft daar alle aanleiding toe. Naarmate mijn verhaal vordert zal mijn stem zich steeds meer door poëzie laten leiden en spreek ik niet meer alleen tot U, maar ook tot het werk van Anne Feddema. Het werk van Anne Feddema opent vanmiddag een blik op de wereld, mijn ogen mogen naar de wereld kijken, ik mag luisteren naar de verhalen erop, er zijn blinddoeken voor mijn ogen weggehaald, er is een opening naar de sterren, ik mag van de schilderijen van Anne Feddema naar de wereld kijken, met inzet van al mijn zintuigen. Deze schilderijen willen mijn ogen, oren en mond redden.
Ik hoop dat velen van u zich nog herinneren wat het betekent om verliefd te zijn, deze schilderijen en tekeningen zijn verliefd, alle zintuigen zijn zichtbaar, ze zijn in zichtbare verwarring, zoals ook bij verliefdheid alle zintuigen in verwarring zijn. Ogen, oren, huid en mond gloeien af en aan. Schilderkunst die niet verliefd is, verdient die naam niet meer. Laten we ons vanmiddag niet vergissen. Op dit werk is geen verliefdheid te zien van de willekeur, er is sprake van hardnekkig georganiseerd, vastberaden en doelbewuste verliefdheid, die alleen na hard werken bereikt kan worden. Verliefdheid als programma, als uitspraak over de schilderkunst zelf. De schilderijen van Anne Feddema vertellen niet alleen over Anne zelf en over de wereld, maar ook over wat de schilderkunst zou moeten zijn.
Schilderkunst moet de zintuigen openbreken, de verliefdheid organiseren, onbruikbaar zijn, zoals ook verliefdheid onbruikbaar is, niet passend, niet geschikt en ongewenst. Schilderkunst die geschikt wil zijn, passend, bruikbaar en gewenst, verdient die naam niet meer. Dames en heren, deze zomer bezocht ik, zoals velen, de grote kunsttentoonstelling in KasseI. Wat er nog te zien was aan schilderkunst, en het was heel weinig, probeerde uit alle macht de ruimte bruikbaar te maken, de wanden in te ruimen met geschiktheid en oppassendheid of, bijna nog erger, puberale provocatie.
Maar het ergste van alles, mijn stem durft er nauwelijks meer over te spreken, mijn ogen willen zwijgen, het ergste van alles was dat de schilde rijen in KasseI, verreweg de meeste schilderijen daar, een poging deden mijn zintuigen te vernietigen, mijn ogen te blinderen, ze uit te steken, er waren geen sterren, geen landen, geen geslachtsdaden, geen werelden, er waren theorieën daarover, er waren theorieën over de wereld, er was niet de wereld zelf, niet het schilderen zelf, maar de theorie daarover. Er waren gordijnen tegen de muren geschilderd, die mij het uitzicht op de wereld ontnamen, er waren monochromen, strepen, modellen. Deze schilderijen wilden mij vernietigen, mij mijn blik afnemen, mij doden. Dit waren geen schilde rijen, maar blinddoeken. Ik tril nog van woede. Godverdomme. Dit was geen verliefdheid, maar kille berekening.
Ik wil met u stilstaan bij een traditie van de schilderkunst waaruit de schilderijen in KasseI zijn voortgekomen. Ik herinner u aan een van de grote Heilige Warhoofden die de Nederlandse schilderkunst heeft voortge bracht. Piet Mondriaan. Met inzet van alle werkkracht en alle zintuigen, met voorbijgaan aan alle geschiktheid en gepastheid, met een grote alomvat tende verliefdheid organiseerde hij een blik op de wereld waar toen nog geen ruimte voor bestond, geen oog en geen oor. Het werk van Mondriaan barst uit zijn voegen van de zintuigen en de wereld en mijn zintuigen kijken mee. Maar ik wil u er ook op wijzen wat dat werk teweeg heeft gebracht, zonder dat Mondriaan zelf zich daar krachtig genoeg tegen verzette. In begeleidende manifesten en essays probeerde Mondriaan zijn eigen werk helaas aan onze zintuigen te onttrekken door het op te zadelen met een theorie over de wereld, die in termen van religie was geformuleerd en niet in die van de kunst.
Ook de kunstbeschouwing over Mondriaan probeert tot op de dag van vandaag, ik wijs u op een recent essay van Rudi Fuchs, de blik van Mondriaan op de wereld terug te brengen tot een theore tische blik. Zij wil ons laten geloven dat Mondriaan tussen ons en de wereld een theorie geschoven heeft, alsof zijn werk alleen een theorie over schilderen wilde zijn en niet ook het schilderen zelf demonstreert en de wereld zelf. Er bestaat langzamerhand niet meer zoiets als het werk van Mondriaan. Het is mij ontnomen, ook door Mondriaan zelf, het is verstikt in bleke filosofietjes erover, die mijn zintuigen proberen uit te doven. Het werk van Mondriaan, ik beklemtoon de diepe tragiek hiervan, het werk van Mondriaan heeft de schilders van de schilderijen in Kassel een alibi verschaft niet langer meer te schilderen om onze zintuigen te verrijken of op de proef te stellen, maar om ze ons te ontnemen. In 1994 zullen veel Nederlandse musea naar aanleiding van Mondriaans vijftigste sterfdag grootscheepse manifestaties op poten zetten. Ik vrees dat zijn werk niet meer te zien zal zijn, het is verdwenen, weggewist. Het is voorgoed geschikt gemaakt.
Maar hier, in deze ruimte, heel dicht bij het werk van Anne Feddema mogen we nog blijven kijken, blijft onze blik in stand. Ik mag kijken naar het werk van een Heilig Verliefde en een Heilig Warhoofd, er zijn verhalen te beluisteren, er zijn bossen te zien, meren, fietsen, ontbijttafels, bijbelse taferelen, rotsen, dromen, mannen en vrouwen. Er is een wereld zichtbaar gemaakt
Gedicht voor de schilderijen van Anne Feddema
wees niet bang
ik ben Kees ’t Hart’s morgens groet ik alle dingen
met adamsappel teen en genitaalen schilderijen groet ik
met mijn ogen stem en handmijn oren staan tegen de wereld aan
te luisteren met de windik groet mijn ogen en mond
met schilderijenzoals een kind aan tafel schuift
en kijkt naar glas en tafelkleedmijn ogen gaan als eerste dood
ik sterf met beide oren open