Rjochting Burdaard
De wyn op ‘e bealch
Hear ik fleagen oargelmuzyk
Stap fan ‘ e fyts ôf
It is BachWachet auf!
Gjin tsjerke te sjen
Wol grienie fjilden fol
Skiep en kijMuzyk én byld!
Sweltsjes sjitte
Troch ûneinich blau swurkOade oan my!
Ik bin net lid fan it Fryske Gea
Freon fan
Fûgel fisk
Of rôtIt Leauwen is my frjemd
Jimme!
Sjoch om my hinne!
Der komt mar ien tins op
Dit lân is gjin lân
Mar ik katedraal foar GodAnne Feddema
Een stoet van eenzame wandelaars trekt al jaren voorbij in het werk van Anne Feddema. Ze lijken hun eigen besognes te zijn ontvlucht of zomaar te zijn weggelopen uit een verre pruikentijd. Van Mozart tot Messiaen, van Kurt Schwitters tot Johann Wolfgang von Goethe met een paar nietige lijntjes tekenen hun contouren zich af tegen de weidse uitgestrektheid van de natuur. Zij trekken de paden op en de lanen in. Ongestoord en ogenschijnlijk door iedereen vergeten, geven ze zich over aan de overpeinzingen van een eenzame wandelaar. Soms lijkt het schilderij puur een decor van verf geworden, een kleurrijk vlak, dat zich plot seling verwijdt in een atmosferisch verschiet met een kleine torenspits in de verte, of ineens openbreekt in een wazige lichtkoepel, waarin zonnestralen tussen de bladeren vallen.
Dan weer sluit het vlak zich tot een platte collage van de meest wonderlijke picturale ontmoetingen. Om een paar voorbeelden te noemen. Het onderscheid tussen figuur en achtergrond vervaagt niet zelden in vreemde dubbelzinnigheden. Een scherp afgesneden vlak in de hoek of langs de rand van het beeldvlak kan de illusie van ruimte plotseling verbreken. Een virtuoos schildergebaar kan op brute wijze worden beantwoord met een spinazie-achtige brij van groene verf. Een vette klodder duikt zomaar op uit een schraal geschilderde partij. Een wit balkje op een witte ondergrond is alleen nog zichtbaar door een miniem verschil in textuur.
De schilder is er kennelijk niet op uit om de beschouwer te behagen. De laatste jaren is een eigenzinnig idioom ontstaan, een bijna a-muzikale organisatie van het vlak, vol merkwaardige syncopen, tegendraadse ritmes en onverwachte fraseringen. Al wekt et beeld op het eerste gezicht soms de indruk bijna uiteen te vallen, de compositie onthult altijd weer een moeilijk te vatten balans. Purper, turquoise en schetterend geel, alles valt uiteindelijk precies op zijn plaats. Elk schilderij lijkt een onderliggend patroon te hebben, dat onbenoembare magnetisch veld van Feddema, dat de chaos aan het oppervlak kennelijk in een oogwenk heeft geordend, als was het een soort ijzervijlsel. Wie zegt dat het niet de kunstenaar zelf is, die in steeds wisselende vermommingen door et bos loopt. Dat dwalen door de natuur lijkt haast een metafoor geworden voor het schil- eren zelf. Zoals de eenzame wandelaar zich verliest in overpeinzingen onder een bescherm end dak van bladeren, zo dwaalt de kunstenaar buiten de vertrouwde wegen van de schilderkunst.
Stilistische contrasten worden door hem telkens weer tegen elkaar uitgespeeld: vlakheid en diepte, gesloten en open vorm, veelheid en eenheid, scherpte en vaagheid. Elk schilderij biedt een ’tour d’horizon’ van stijlprocédé’s. Caspar David Friedrich trekt voorbij met zijn eenzame gestalten in het Riesengebirge, maar ook Jacob van Ruisdael met zijn trage stapelwolken, die steeds wisselende patronen van licht en schaduw werpen op het vlakke, lege land. Alles heeft samenhang ook al kan die eigenlijk niet bestaan. Alsof de ruimte een ‘sound- scape’ is, een omgeving van geluid. Vreemde kleurdissonanten voegen zich aaneen als ’vogelgeluiden. Ook al wordt de stilte verstoord door de plotselinge roep van een ka, de wandelaar voelt zich voortdurend omsloten door een haast natuurlijk decor, dat wil zeggen de ongerepte harmonie in een schilderij van Anne Feddema. Al is het niet de natuur die hier de leermeester is, maar de kunstenaar zelf: Feddema artis magistra.