Een Kafka-achtige ervaring vannacht. Ik was ontboden op het Provinciehuis. Na een uur wachten in een kaal vertrek, waarin alle wanden waren bekleed met stalen lambriseringen, werd ik door een bode zwart gewaad naar binnen geroepen. Het volgende vertrek was met tropisch hardhout bekleed. Weer een uur later kwam er een nieuwe bode, nu getooid in een zeventiende-eeuws kostuum. Hij leidde me naar een grote zaal met een lange rode loper. Helemaal aan het eind zat op een gouden troon de Commissaris van de Koningin. Hij sprak een onverstaanbare taal die het midden leek te houden tussen Oud-Keltisch en Fries. Toch kon ik hem goed verstaan. Zijn boodschap kwam er op neer dat ik van al mijn taken ontheven was. Het bevoegd gezag van Fryslân had besloten mij vogelvrij te verklaren en in die hoedanigheid zou ik geen verdere publieke functies meer mogen vervullen. Achter de Commissaris was een vreemd geluid te horen, zoiets als het instemmend gemor dat vaak opklinkt in het Britse Lagerhuis.
‘U bent een vrij man’ sprak de Commissaris, u kunt gaan en staan waar u wilt.’ Ik maakte een diepe buiging overeenkomstig de etiquette van het kabinet en liep de zaal uit. Toen de zware deur achter me in het slot viel, hoorde ik dat het gemor aanzwelde tot een extatisch gejuich. Alsof Cambuur had gescoord in blessuretijd. Op straat deden mijn ogen pijn door de laagstaande najaarszon. Een vreemd gevoel kwam in mij op, en juist op dat moment gebeurde er iets raars, alsof er een soort kaasstolp van mijn hoofd werd weg getild. Verbijstering greep mijn aan bij de duizelingwekkende gewaarwording van een eindeloos krioelen van atomen en elektronen. Het was alsof in een diepe afgrond keek en tegelijk een tomeloze vreugde beleefde. Dit is het hiernamaals, zo dacht ik bij mezelf. Ik voelde me opgenomen in de gemeenschap der heiligen. Maar opeens zat ik weer thuis achter mijn beeldscherm. Om mijn enkel zat een knellende band. Ik had elektronisch huisarrest. Vroeger dan ooit tevoren greep de angst om zich heen.
Dromen zijn rare dingen. Ze hebben iets vertrouwd, ook al is de inhoud nog zo bizar. Mijn droom vannacht had inderdaad iets kafkaiaans. Ik voelde mij veroordeeld zonder schuld. Het was een proces zonder aanleiding en toch leek er vaag een wettelijke grond aanwezig, waardoor mijn elektronische gevangenschap gerechtvaardigd was. Er wordt wel eens beweerd dat alle boeken van Kafka hetzelfde thema hebben: de onrechtvaardigheid van het bestaan, ondanks de goddelijke wet die eraan ten grondslag ligt. ‘Het leven,’ schrijft Kafka, ‘lijkt op een onhandig samengestelde feestmaaltijd: terwijl men met ongeduld op het voorgerecht zit te wachten, blijkt het hoofdgerecht al ongemerkt te zijn gepasseerd.’
Er is iets grondig mis, wat tegelijk heel normaal lijkt te zijn. Je wordt geacht je te gedragen alsof er niets aan de hand is, terwijl je toch duidelijk hoort dat gaskraan al open staat. Kafka was een Jood en Joden hebben iets met de Wet van Jahweh, wiens aangezicht wij nooit te zien krijgen, want de hemel is leeg. De schepping van de wereld was een gigantisch ongeluk en het enigste wat ons in dit gebroken tranendal te doen staat is de boel waar mogelijk een beetje repareren, totdat onze schadeclaim wellicht ooit van hogerhand vereffend wordt. Kafka laat zien hoe de vlag er werkelijk bij hangt. Het is een zootje hier op aarde, maar we zullen het ermee moeten doen.
Dromen geven ons signalen die afkomstig zijn uit het grote onbekende. In zijn artikel G.K. van het Reve en de re(cidiv)istische Heterokliet stelt Johan P. Snapper dat evenals Kafka ook Gerard Reve het leven beschouwde als iets dat uit tekenen en signalen bestaat, die de kunstenaar uit roeping moet ophelderen: ’Deze verhouding tussen kunst en waarheid wordt op dezelfde wijze uitgedrukt binnen de grenzen van de roman, waar de droom de sombere waarheid onthult, die als een geest rondzweeft. De droom in Van het Reve’s werken onthult inderdaad de waarheden, die de heterokliet met een vernederende angst onder de ogen ziet. Zoals in Kafka’s Straf kolonie roept het de voorstelling van de dood op als een straf welke in de huid van het lichaam van de gevangene is geschreven – een ijzingwekkende metafoor voor het lijden dat Van het Reve als een noodzaak van het leven ziet.
Dat is een hele mond vol, maar er zit een kern van waarheid in deze bewering. Onder een ‘heterokliet ‘ beschouwt Snapper ‘de afwijker van de norm’, dat wil zeggen: iemand die niet alleen een zondaar maar ook een heilige is. De opdracht van de heterokliet zou zijn, om het raadsel van het revisme op te lossen. Hij moet een verklaring vinden voor de signalen die uit de ontvanger komen. Want de schrijver is ook een ontvanger: een soort televisietoestel dat tegelijk signalen uitzendt, die uiteindelijk voortgebracht worden door een geheimzinnige macht buiten hem.
Dat laatste beeld gebruikt Reve zelf in zijn brievenroman Op weg naar het einde. In dat boek is hij voor het eerst op een tranceachtige wijze gaan schrijven, bijna orakelend af en toe, alsof het leven een angstaanjagende droom is die verklaard moet worden. Deze schrijftrant had Reve bij toeval ontdekt en het nieuwe procedé werd meteen op zijn uiterste grenzen beproefd, vooral in zijn boek Nader tot U, waarin het droomachtige bewustzijn soms de trekken krijgt van geestestoestand van een oudtestamentische profeet.
Opvallend is dat Snapper in zijn betoog over de droom bij Reve een vergelijking maakt met Kafka’s meest kafkaiaanse verhaal In de strafkolonie. Dat is inderdaad een gruwelijk verhaal. Ook Kafka zelf vond het smerig en vaak vielen mensen flauw als hij het voorlas voor een publiek. Het gaat over een marteling met een machine die uit drie delen bestaat: het Bed, waarop de veroordeelde ligt vastgebonden, een Eg die hem met naalden bewerkt en de Grote Tekenaar die de Eg aanstuurt om de tekst van het overtreden gebod tot bloedens toe in de huid van in het lichaam te etsen. Deze marteling speelt zich af op een eiland en de leider van de strafkolonie, die het vonnis laat voltrekken, geeft een bezoeker uitleg over de werking van het apparaat.
Het meest gruwelijke is dat alles in detail wordt beschreven als gold het de gewoonste zaak van de wereld. Het verhaal lijkt een oude waarheid in beeld te brengen: door het lijden ontstaat openbaring. Aan het slot – als het lijden door de marteling ondraaglijk is geworden – raakt het slachtoffer in extase. De daad van de marteling is als een tatoeage van God, die Zijn Wet etst in het vlees van de mens. Het gebod ‘Wees rechtvaardig’ wordt zo op de meest onrechtvaardige wijze duidelijk gemaakt in het lijden van de mens, die levend gevangen zit in een marteling. Kortom: het leven is een nachtmerrie die werkelijkheid is geworden.
Kafka suggereert in dit verhaal dat er geen mythische of religieuze betekenis bestaat van pijn en lijden. Het apparaat representeert ook de eenheid van schrift en dood. De symboliek van dit verhaal staat haaks op de leer van het katholicisme en in die zin is het wonderlijk dat Snapper deze vergelijking maakt in relatie met Reve. Wie lijdt is volgens de katholieke geloofsleer los van zonde. Lijden breekt de wil niet maar sterkt haar. Lijden loutert en leidt tot mildheid. Lijden dient geduldig gedragen te worden. Wie God het meest liefheeft wordt het meest met lijden bedeeld. De ware katholiek zou dan ook geen probleem moeten hebben met het lijden dat hem overkomt. Alleen het lijden van Christus is onbegrensd en het leven hier op aarde moet gericht zijn op het deel hebben aan het lijden van Christus.
Ergens in de loop van de jaren zestig is deze katholieke leer van het lijden achter de horizon verdwenen. Ik heb De Nieuwe Katechismus van 1966 er nog eens op nageslagen, maar een passage over de zin van lijden heb ik niet kunnen vinden. Alleen de betekenis van lijden van Christus wordt bijna terloops aangestipt. De secularisering van de jaren zestig heeft ook in katholieke kringen zijn uitwerking niet gemist. Het traditionele katholicisme bestaat niet meer. Het is een verzonken cultuurgoed geworden. De huidige weerstand van Rome tegen euthanasie is slechts een achterhoedegevecht.
De medicalisering van het mensbeeld heeft het katholicisme in zijn greep gekregen sinds het meest exclusieve roomse geloofsartikel – de zin van pijn en lijden – niet echt serieus meer werd genomen. Juist in dit opzicht verschilde het traditionele katholicisme, niet alleen van het Jodendom, maar zelfs van het het protestantisme, dat sinds zich de Reformatie altijd heeft afgezet tegen de roomse ideologie van het louterende en verlossing schenkende lijden. Protestanten hebben ook nooit iets opgehad met kruisbeelden, waarin Christus halfnaakt hangt te creperen met een bloedende steekwond in zijn zij. Terwijl juist de kunst van de Contrareformatie het theatrale effect van de kruisigingscène tot een extreme hoogtepunten heeft gevoerd.
‘De maatschappelijke tolerantie voor pijn dreigt af te nemen. Dit hangt deels samen met de profanisering van het lijden, waardoor pijn elke transcendente zin heeft verloren.’ Dat schrijft Henk Driessen in zijn boek Pijn en Cultuur (2002). Kafka wijst ons in zijn verhaal In de strafkolonie op het hopeloze van het lijden. Er is geen spoor van verlossing, dat is misschien wel het meest angstaanjagende, dat hij te melden heeft. De marteling die hij beschrijft eindigt dan ook onherroepelijk in de dood. In zijn dit verhaal wordt het lijden van elke theologische zin ontdaan, terwijl je op je klompen aanvoelt dat er wel degelijk een theologische allegorie in het geding is. Als het doodgemartelde lichaam van de gevangene uiteindelijk uit de martelmachine wordt gehaald, schrijft Kafka het volgende:
“Toen keek hij bijna tegen zijn zin naar het gezicht van het lijk. Het was precies zoals het bij zijn leven was geweest; er was geen spoor van de beloofde verlossing te ontdekken; wat alle anderen ook in de machine gevonden hadden, de officier vond het niet. De lippen waren stijf op elkaar gedrukt de ogen waren open met dezelfde uitdrukking als bij het leven; de blik was rustig en overtuigd; door het voorhoofd ging de punt van de groten ijzeren piek.”