Geachte heer Mous, inderdaad is Gerard Reve hier verschillende malen geweest, omdat zijn toenmalige ‘liefje’ Guus van Bladel hier logeerde, maar Gerard bleef altijd in zijn caravan en heeft nooit een stukje of handtekening in ons gastenboek gezet. Als U Uzelf wilt opzoeken dan kunt u dat hier ter plekke doen. Met vriendelijke groeten, Pater Co Jansen OSB.
Dit mailtje was voor mij aanleiding om na drieënveertig jaar een bezoek te brengen aan de St. Willibrordus-abdij in Doetinchem, ook wel De Slangenburg genoemd. In het boek van Bert Boelaars, Koninklijke jaren, De Weerter periode van Gerard Reve (2002) had ik gelezen, dat Reve hier samen met Guus van Bladel wel eens kwam. In ieder geval in de laatste week van 1973, toen zij de luidruchtige kersmis ontvluchtten die voor hun deur op de Markt in Weert gehouden werd. Eenmaal aangekomen in de abdij bleek, dat de Zusters van de Liefde, die naast Reve op de Markt hun domicilie hadden, dezelfde gedachte hadden gehad en ook op retraite waren gegaan. Reve had het niet zo op kloosterlingen en op retraites al helemaal niet. ‘Jullie weten dat ik vervuld ben van begrippen als offer, lijden etc., maar geneuzel of vals zingen of centrale verwarming niet boven 11 graden Celsius, dat is een loochening van God. Met koude bewijs je niemand een dienst.’ Toch moet Reve het in de abdij best naar zijn zin hebben gehad, als we Guus van Bladel mogen geloven. ‘We namen ook deel aan de kerkdiensten van de monniken en mochten een habijt aandoen.’ (..) ‘Voor hem maakten zij zelfs de grote kloosterpoort open, zodat hij zijn Citroënbus binnen de muren van het klooster kon rijden om zich op de harde brits in de bus te ruste te leggen in plaats van te rusten op de harde brits in de monnikencel in de abdij, die hem was aangeboden. ‘
Pater Jansen kan zich de Citroënbus van Reve nog goed herinneren. De Citroën HY 1600 Bestelwagen, die door Reve ook wel ‘le tube citron’ werd genoemd. ‘Maar’, zo verzekert hij mij, ‘Reve heeft hier nooit een stap over de drempel gezet.’ Vandaar ook dat er geen enkel spoor, zelfs geen handtekening van hem in het gastenboek is terug te vinden. De omgeving is in al die jaren niets veranderd. De abdij zelf staat er ook nog florissant bij. Voor het bijwonen van een nachtmis met kerstmis, moet je vijf jaar tevoren al reserveren, zo hoorde ik van de taxichauffeur, die mij over de verharde bospaden naar de plaats van bestemming had gereden. Het Rijke Roomse Leven is hier nog volop aanwezig. Wat wil je ook, deze abdij lijkt voor de eeuwigheid gebouwd, met al die zelfgebakken kloostermoppen. Het kleine abdijcomplex is nergens hoger dan twee verdiepingen en ligt diep verstopt in een bos. De romaanse kerk van Tournus heeft als voorbeeld gediend voor de kapel, zo lees ik in een folder die in de wachtkamer op tafel ligt. Er hangt een indringende stilte die nog extra wordt benadrukt door de trage tik van de een Friese staartklok aan de muur.
Het is vrijdagmiddag en bijna drie uur. In de gangen hangt een geel gefilterd licht dat me even had doen denken de Sint Willibrordusstichting in Heiloo. Bij het binnenkomen van de abdij had ik een blik kunnen werpen in de omgang rond de kloosterhof. Het is de oerdegelijke neo-romaanse architectuur, die in het midden van de vorige eeuw zeer geliefd was bij katholieke architecten. De benedictijnen waren eind jaren veertig zelf met de bouw van dit kloostercomplex begonnen. Het landgoed van het nabijgelegen kasteel Slangenburg leende er zich uitstekend voor. In de kelders van het kasteel kregen de monniken les in het metselen. Met het puin van de oorlog werd het pad door de bossen verhard. Op de parkeerplaats voor de ingang staat een klein bronzen beeld. Het zijn twee monniken die elkaar de vredesgroet geven. Ik kan me niet herinneren dat ik ze daar in 1966 ook al stonden. Ze blijken gemaakt te zijn door frater Henricus Boelaars, die jarenlang in de abdij zijn atelier heeft gehad. Op deze parkeerplaats moet dus ook de Citroënbus van Reve hebben gestaan. Niet binnen de muren, maar gewoon voor de poort.
Het is een mooie middag in juli. De lommerrijke omgeving herinnert op geen enkele wijze aan die drie koude dagen in januari, dat ik hier zelf op retraite was. Er lag toen een dik pak sneeuw en de sloten waren dichtgevroren. Wandelend over de witte paden zag je op het eind van de middag de zon als een rode bol tussen de boomtoppen wegzakken. Dat is dan ook een van de weinige beelden die nog bij me bovenkomen nu ik terug ben op deze open plek in het bos. Wonderlijk hoe mijn herinneringen voor een groot deel verborgen blijven. Het lijkt allemaal in een andere tijd te zijn gebeurd, in ander hoofd misschien wel. Ik kan er met mijn gevoel niet meer bij. In dit klooster nam ik afscheid van God die zich prompt daarop nog één keer liet zien met de brute kracht van een verstandsverbijstering. Hierna zou alles anders worden. Voor het eerst zag ik iets wat er niet was, als het zwarte licht dat nog heel even opgloeit bij een totale eclips van de zon. Dat beeld zit inmiddels diep weggestopt in mijn brein. Het zij zo. Ik heb er in ieder geval geen heimwee aan overgehouden, laat staan dat ik omzie in wrok, ook al weet ik diep in mezelf dat je nooit voorgoed vaarwel kunt zeggen tegen iemand die je zo nabij is geweest. Ook dit afscheid doet pijn, zoals elk afscheid, zelfs het afscheid van de pijn. En toch, terug in deze omgeving, voel ik eigenlijk helemaal niets. In het gastenboek, dat Pater Jansen voor mij heeft klaar gelegd op de datum 8 januari 1966, zie ik mijn eigen woorden terug, in plechtstatig Frans, niet eens geschreven, eerder getekend, elk gevoel verhullend ook, met daaronder een handtekening die opvallend veel op die van mijn vader lijkt: ‘Ici j’ai compri que le sens de la vie c’est ’absurdité.’
_________________________________________
UPDATE 17.10 uur
___________________________________________
UPDATE 17.20 uur
‘Het waren Gerards verhalen over de monniken van ‘De Slangenburg’ , die de kunstenaar Aldert (Koop) inspireerde voor het voor mij te maken schilderij. Toen het schilderstuk gereed was toonde de kunstschilder aan Gerard en mij vol trots zijn werk: een koek doek waarop een kerkruïne, kloosterbroeders en kloos terzusters met op de voorgrond een robuuste, houten kloostertafel. Achter deze tafel blies de paus uit volle borst op een tuba. Aan de tafel zit ik in kloosterhabijt zichtbaar te genieten van een vol bord, gevuld met het goede der aarde. Links van mij ligt Gerard, eveneens in habijt. Hij leest voor uit Lieve jongens. Bij hem ligt een jonge ezel, bij mij staat een uil.Het Slangenburg-tafereel is een prachtschilderij. Toen ik mij in 1977 om gezondheidsredenen in Singapore vestigde bleef het Slangenburg-tafereel bij Gerard achter. Ik durfde hert schitterende schilderij, bang als ik was dat vernietigd zou worden door witte mieren of door het vochtige tropische klimaat of dat ik het op een andere manier zou verliezen, niet naar Singapore mee e nemen.’
Guus van Bladel, Rondom Reve, 1997