Het is 24 november 2005. Plaats van handeling: het oude stadhuis van Bolsward. Abe de Vries spreekt zijn dankwoord uit, nadat hem zojuist de Gysbert Japicxprijs is uitgereikt. Links in beeld luistert juryvoorzitter, wijlen Michaël Zeeman aandachtig toe. Wie goed kijkt ziet in het midden Anne Feddema zitten, aan wie morgen de Gysbert Japicxprijs wordt uitgereikt. De plechtigheid zal in dezelfde ruimte plaatsvinden en gelukkig niet in de Broerekerk, waar ik twee jaar geleden zowat een blaasontsteking opliep, toen Josse de Haan de eer te beurt viel. Op de foto is naast Anne Feddema aan de rechterhand mijn hoofd zichtbaar. Aan de linkerkant van Anne duikt het hoofd op van Cornelis van de Wal, die tijdens de plechtigheid naast mij zat op de tweede rij.
Gisteren kwam ik Cornelis twee keer tegen in de binnenstad Leeuwarden en ik herinnerde hem even aan deze gebeurtenis die destijds bij menigeen de wenkbrauwen deed fronsen. In de maanden daarvoor waren Cornelis en ik elkaar nog al eens in de haren gevlogen, op internet wel te verstaan, en veel mensen dachten dat wel elkaars bloed wel konden drinken. Ik vroeg Cornelis of we morgen in het stadhuis in Bolsward weer naast elkaar zouden gaan zitten, maar dat vond hij niet zo’n goed idee. De mensen zouden er nog wat van gaan denken. Welaan, lit de lju rabje, denk ik dan. Bovendien heb ik een raar voorgevoel. Als Cornelis het morgen wèl doet, dan wint hij over vier jaar de prijs. Hoe dan ook, Anne zal morgen wel een mooi plaatsje vooraan krijgen. Overigens had hij zijn dankwoord vorige week al klaar, zo liet hij me vrijdag nog weten, toen ik even op zijn atelier was. Ik weet zelfs al één grap, die hij gaat zeggen, maar nee ik verklap het niet… Ik kan zwijgen als het graf.
Het was een rare dag gisteren. Er zijn van die dagen dat je niemand ziet in de stad, maar nu kwam ik achter elkaar allerlei bekende gezichten tegen. Bij de ingang van Tresoar liep ik Douwe Kootstra tegen het lijf. Hij volgde me alleen nog digitaal, zei hij. ‘Pas maar op!’, zei ik. ‘Straks ben ik allang de pijp uit, en volg jij me nog steeds op internet.’ Boven aan de trap stond Andries Veldman, die op mij even de indruk wekte of hij me daar al een uur lang stond op te wachten. Dat bleek gelukkig niet het geval. Eenmaal binnen liep Bert Looper me zwaaiend voorbij, terwijl Johanneke Liemburg – stuurs voor zich uitkijkend – de andere kant op liep. Buiten kwam ik zogezegd Cornelis van der Wal tegen, die ik even later opnieuw trof bij de Slegte, en tussendoor fietste de musicus Peter Sijbenga nog voorbij. Het moet niet gekker worden, dacht ik. Het lijkt wel een dorp, dat Leeuwarden.
Ik ben trouwens heel benieuwd of iemand het morgen in zijn hoofd zal halen om in een van de toespraken mijn naam te noemen. Vier jaar geleden kon Michael Zeeman het niet laten, om mijn naam met afschuw uit te spreken als voorbeeld bij uitstek van al die gemene criticasters die de laureaat maandenlang het leven zuur hadden gemaakt. Een siddering ging door de zaal. Twee jaar geleden werd mijn naam opnieuw genoemd, maar nu in meer positieve zin, niet alleen in de laudatio van Babs Gezelle Meerburg, maar ook door de laureaat zelf. Ik kan er niks aan doen, maar mensen schijnen het leuk te vinden, om in een toespraak uit mijn weblog te citeren. Vandaar mijn advies aan alle sprekers morgen: doe dat vooral niet! Het begint een cliché te worden zo ondertussen. Laatst nog bij de openbare discussie over Fryslân Kulturelee haadstêd was de bijeenkomst nog maar koud begonnen, of er werd door de stalmeester al uit mijn weblog geciteerd. Nogmaals, het moet niet gekker worden.
UPDATE 12,47 uur:
Ik heb de foto van Anne in het stadhuis van Bolsward nog eens goed bekeken. Let vooral op zijn gelaten houding, een beetje onderuitgezakt zelfs. Waar doet die houding aan denken? Bij mij roept hij het beeld op van Marinus van der Lubbe bij zijn proces na de brand van de Reichstag in Berlijn. Maar het heeft ook wel iets van een renaissanceschilderij van het Laatste Avondmaal.