Gisteren was de marathon in Amsterdam. Welnu, dat heb ik geweten. Pas op het Koningsplein kwam ik er achter dat zeker de helft van alle tramlijnen was omgelegd. Ik moest nota bene naar Amstelveen, waar mijn oudste neef zijn vijftigste verjaardag vierde. Er kwam helemaal geen tram, behalve lijn 1 naar Osdorp. Dus ben ik maar gaan lopen. Eenmaal bij het Vondelpark stuitte ik op de karavaan van marathonfanaten die sjokkend, kreunend, steunend en soms ook gewoon lopend tussen de bomen zich een weg baanden naar de finish. Dat is geen vrolijk gezicht, al die masochisten die een geheim pact gesloten hebben met de pijn en de endorfine die daarbij vrijkomt. Ik begon inmiddels ook al aardig pijn in mijn voeten te krijgen. Dus ben ik er maar gewoon tussen gaan lopen. Op weg naar het einde, zou Reve zeggen.
Dat einde was helemaal bij het Olympisch Stadion, want daar was de finish… en een bus naar Amstelveen, zo hoopte ik. Mooi niet dus. Geen bus te bekennen, alleen strompelende mensen op weg naar huis. Ze hadden kennelijk ergens hun auto gestald en praatten honderd uit over alle ontberingen die ze beleefd hadden. Dus ben ik er maar weer gewoon tussen gaan lopen, op weg naar Amstelveen. De Amstelveense weg kende ik nauwelijks terug. Er is hier heel wat bijgebouwd door de jaren heen. Ik miste het tehuis voor schipperskinderen dat kennelijk is afgebroken. Ook herinnerde ik me dat Anton van Duinkerken hier kort na de bevrijding, rijdend in een militaire jeep, op een betonnen wegversperring is geknald, waardoor hij zijn leven lang invalide bleef. Uiteindelijk zag ik de kerk op de hoek van de Kalfjeslaan. Die was nog altijd dezelfde.
Ik heb hier heel wat herinneringen liggen, want ooit stapte ik hier elke zaterdagmiddag uit de bus met een sporttas onder de arm op weg naar de voetbalvelden van RKAVIC. Ik liep de Amsterdamse weg op en herinnerde me dat hier ooit Sjoukje Dijkstra heeft gewoond. Sterker nog, ik ben in dat huis geweest, in 1996 nog. Alleen woonde daar toen de kunstenares Lam de Wolf, bij wie ik op atelierbezoek was. Toen ik haar vertelde dat hier ergens in de buurt Sjoukje Dijkstra had gewoond, zei ze: ‘Dat klopt, dat was in dit huis.’ Voor de deur werd de vader van Sjoukje, die huisarts was, ooit door een auto geschept. Hij was op slag dood. Dat waren andere tijden. Ik zag het huis aan de overkant en stak de straat over.
Mijn neef woont in de Lodewijk van Bijerenstraat, vlak achter de Amsterdamse weg. Alles kwam toch nog goed en het werd zelfs heel gezellig. Door mijn jongste zus werd ik met de auto teruggebracht naar het Centraal Station, waar ik om zeven uur de trein naar Leeuwarden pakte. Voorbij Zwolle kregen we te horen, dat er er bij Emmen iets gebeurd was. De politie gaf het baanvak niet vrij. Terug naar Zwolle dus, waar het wachten begon. Het was te laat om nog bussen in te zetten, begreep ik, dus bereidde ik me al voor op een nachtje in een hotel. Uiteindelijk vertrok er toch nog een trein naar het noorden. Bij Heerenveen bleef hij weer stilstaan, omdat er iets met de bovenleiding was. Maar wonder boven wonder kwam hij toch weer in beweging. Om kwart voor twaalf was ik thuis, na een dagje Amstelveen. Toch goed dat er een God is, zou Reve zeggen.