Sterven om God te redden
Jürgen Hillner, de Duitse vertaler van Gerard Reve, heeft gewezen op Reves idealisering van het katholicisme, die vooral ook in de Duitse Romantiek is terug te vinden. Hij doelt daarbij op Reves ‘droombeeld van een cultureel hoogstaand, katholiek verenigd Avondland’, dat ooit ook door Novalis gepropageerd was. Vooral in Nader tot U zou de invloed van de Romantiek nadrukkelijk tot uiting komen. Hillner onderscheidt in dit boek twee ontwikkelingslijnen, waartoe Reve zich als een steeds meer bewust schrijvende romanticus beperkt: ‘enerzijds de grote thema’s Sex, drank en Dood, deze drie, maar de meeste van deze is de Dood, en later het steeds belangrijker wordend thema: God, en anderzijds de tweede lijn, volgens een steeds meer gedifferentieerde code: lichamelijke aftakeling – ontbinding; verrotting; mislukking – ongeluksgevoel – eenzaamheid; berusting – onmacht – homoseksualiteit – sadisme – necrofilie; ritueel; haat-liefde en andere dualiteiten van de mens en van God.‘ Juist in deze cascade van dualiteiten treedt naar mijn smaak eerder een erfenis van de Zwarte Romantiek dan van de Duitse Romantiek aan het licht.
De ‘decadente romanticus’ Reve was ook niet zozeer katholiek, eerder anti-katholiek, maar op een zodanige wijze dat hij tegelijk ook diep katholiek was. Het was een hybride vorm van katholicisme, dat enerzijds paulinische trekken had in zijn nadruk op het ongehoord nieuwe van het idee dat God ‘De Liefde’ zou zijn, die boven alles uitgaat en zich zelfs onttrekt aan de strenge wet van Jahweh, en anderzijds het heidense verlangen naar de godin van de aarde, Maria als plaatsvervanger van Isis, de Moeder van God die alle tranen van de wereld in zich op kon nemen. Uiteindelijk was het katholicisme van Reve meer schatplichtig aan de ketterse mystiek van William Blake met zijn eenheid van extreme opposities, dan aan Novalis met zijn heimwee naar ‘een katholiek hoogstaand Avondland’. ‘Alles wird in der Entfernung Poesie’, schreef Novalis, maar Reves heimwee was geen verlangen naar de onbereikbare verte, maar naar de terugkeer van een God in het hier en nu, een onbekende God die goed en kwaad in zich verenigde. Reve was roomser dan de paus en tegelijk heidenser dan een heiden. Als katholiek was hij de uitzondering die telkens weer de regel bevestigde. Zijn katholicisme was in feite een voortdurende contradictie, een aanhoudende poging tot verzoening van twee onverzoenbare tegendelen die heel even een gelukkig huwelijk vormden. Bijna gelukkig.
Reve had ook niets met een Laatste Oordeel met zijn scheiding van geesten: de goeden rechts en de kwaden links. Als er ooit een Verlossing zou zijn, dan was die bestemd voor alle mensen, alle schepselen zelfs tot de dieren aan toe. De geschiedenis van de religie is het verhaal van de bezwering van het kwaad. Met de komst van de christelijke God werd de goddelijke soevereiniteit van het kwaad beteugeld. Met zijn kruisdood van Christus had God de Vader zijn soevereine geweld tegen zichzelf gericht en het kwaad als zodanig geabsorbeerd en onschadelijk gemaakt. Met het primitieve offer nam de mens nog deel aan het soevereine geweld van de goden. Dat offer bleef in het christendom in afgezwakte vorm nog eeuwenlang voortbestaan. Zo ontstond het christelijk substituut voor het heidense offer, waarin het sacrale nog volop aanwezig was, maar dat gaandeweg in een onttoverde wereld op de achtergrond raakte. Secularisering is in feite de teloorgang van het sacrale.
In Romantiek diende voor het eerst het verlangen zich aan naar de sacrale dimensie van het leven, die als verloren werd beschouwd of die op het punt stond te verdwijnen. ‘Als het sacrale uit de wereld is verdwenen,’ schreef Baudelaire, ’kunnen er alleen nog minnaars van prostituees en minnaars van de wolken bestaan.’ Juist in seksualiteit, die van God was losgebroken, werd het sacrale gemist. Reve beschouwde de seksualiteit in al zijn verschijningsvormen niet als banaal, laag, smerig of zondig, maar primair als een sacraal gebeuren, sterker nog: als ‘een geheiligd sacrament.’ Daarmee kwam de seksualiteit in een ander register terecht, voorbij de christelijke moraliteit. Dit a-morele domein voor de romantische verbeelding was voor Reve een gebied voorbij goed en kwaad. Het verlangen naar het numineuze en het sacrale, het aanhoudend zoeken naar de afwezige God, met wie hij zich seksueel verenigen wilde in een nieuwe incarnatie, de hang ook naar een sadomasochistische wreedheid en een voortdurende obsessie met de dood zijn kenmerkende elementen voor zijn eigenzinnige mystiek, waarin het katholicisme zich vernieuwde.
Bij Reve staat de mystieke ervaring in zijn meest wezenlijke gedaante in het teken van seks en dood. Telkens weer keert hij terug naar de dood, de laatste grens waar God nog te vermoeden en wellicht ook te ervaren valt. Alleen door de dood van de mens kan God bestaan. De spanning tussen ‘zijn’ en ‘niet-zijn’ zou het grote mysterie zijn van het leven. Anders gezegd: leven is pas mogelijk door de mogelijkheid van de dood. God schuilt in het leven zelf: in de onmogelijke mogelijkheid van het niets. De zelfbevestiging van het ‘zijn’ zonder het ‘niet-zijn’ zou niet eens een zelfbevestiging kunnen zijn, maar een onbeweeglijke zelf-identiteit. Het goddelijke ja is niet mogelijk zonder een even goddelijk nee. Ook Vestdijk was het opgevallen – zoals hij in De toekomst der religie terloops opmerkt – dat alleen in het brein van sommige mystici de gedachte is opgekomen, dat er een merkwaardige contradictie schuil gaat in het christelijke dogma, dat stelt dat God zijn Zoon als mens heeft laten sterven om de mens te redden. Het zou pas waarlijk christelijk zijn als in een dogma werd vastgelegd, dat een mens ook sterven kan om God te redden.
Niet zelden lijkt het of Reve de dood wil verheerlijken. Het is een dode God, die hij tot leven lijkt te wekken. Of een God die gevangen zit, die lijdt en bevrijd moet worden. Hoe dan ook een gekwelde God, met alle misverstanden van dien, want tegelijk is het een levende God met wie men zich alleen in de dood misschien volledig kan verenigen, van aangezicht tot aangezicht. ‘Hoor toch mijn stem, O Eeuwige, Gedenk U toch aan mij,/Die voortschrijdt tussen Dood en Dood, in een begoocheling,/En in Uw tijdloos Graf reeds rust.’ Dit doodsverlangen lijkt dan ook de diepste drijfveer te zijn in Reves mystiek, de romantische verweving van Eros en Thanatos, als uiterste wanhoopspoging om de vereniging met een verdwenen God alsnog tot stand te brengen.
Het katholicisme is een geloof van tegenstrijdigheden, zo stelde Reve in zijn essay Zelf Schrijver worden (1986), waarin hij een universitaire proeve van bekwaamheid aflegt in de kunst van het roomse redeneren. Alleen al over de aard van het bestaan, dat zich achter de dood schuil houdt, bestaan er volgens Reve binnen het katholicisme van oudsher drie verschillende voorstellingen die elkaar met vernietigende kracht tegenspreken, maar waar zelfs de kerkvaders en concilies gedurende vele eeuwen geen aanstoot aan namen. Die tegenstellingen werden volledig geaccepteerd, omdat – zo stelt Reve letterlijk: ‘de duisterheid, dubbelzinnigheid en tegenstrijdigheid in zichzelve van de verwoording de kenmerken van elke openbaring zijn, die de religieuze mens, wonderlijk niet als storend treffen. Deze schijnt intuïtief te beseffen dat de verwoording verwijst naar een waarheid, die nooit en te nimmer verwoordbaar kan zijn, en dat de letterlijke inhoud van die verwoording wel een functie heeft, maar niet iets is dat men, tegen de rede in zoude moeten geloven.’