21 januari, 1966
Patiënt is nu zeer rustig en schikt zich in zijn lot. Er zijn echter ook nog wel momenten, dat hij vreselijk tekeer kan gaan, hij beukt dan op deuren en ramen, en eist dan, dat men hem onmiddellijk naar huis laat gaan. Er zijn ook vandaag wel enige tekenen van seksuele problematiek aanwezig. Zo vertelt hij dat de injecties, niet zo zeer de prik zelf, maar het inspuiten hem pijn in de onderbuik en in de geslachtdelen geven. Verder zegt hij dat hij tegen injecties is, principieel, omdat je niet met je lichaam mag knoeien. We zijn begonnen met een trilafonkuur volgens schema en hij krijgt daarbij het nodige om te slapen. We kunnen echter niet hoger gaan dan drie injecties per dag: patiënt reageert met temperatuurverhoging er tensieverlaging. Verder is hij zeer moeilijk in bed te houden, en de dreigementen over suïcide zijn niet van de lucht. Hij vertelt over prettige dromen, die hij beleefd heeft, en vertelt zelfs, dat hij muziek hoort. Hij vraagt dan aan de verplegers, of die liet ook horen, en is verwonderd, als dat niet zo blijkt te zijn. Zodra men hem alleen laat, begint hij te schreeuwen, en te zingen (heel toepasselijk: zijn lievelingslied ‘Ne me quitte pas’), en begint vaak met zijn hoofd tegen de ramen te bonken. Er blijft niet veel anders over dan hem onder het fixeer te leggen en injecties van 12,5 mg. sordinol te geven. De trilafon wordt dan gestaakt. Hij reageert gunstig op de sordinol. Hij is een stuk rustiger en zijn gesprekken zijn minder verward. Hij is ook beter hanteerbaar, zodat het fixeerlaken meer en meer achterwege kan blijven
24 januari, 1966
De laatste dagen heeft hij tussendoor nog kans gezien het nodige op schrift te stellen. Ook hieruit blijkt zijn bezig zijn met doods- en levensproblematiek, zijn identificatie met Camus en het haast lyrisch verkeren in romantische sferen. Hij beschrijft het ontdekken van de zee na een wandeling door de duinen in Zuid-Frankrijk, het overschrijden van een bergpas als het zien van nieuwe perspectieven, grootse en weidse mogelijkheden. Jeanne d’Arc komt ook nogal eens voor. Ook in het gesprek spreekt hij weer over het verkondigen en andere mensen helpen. Hij zegt nu niet meer aan suïcide te denken. Nee, zelfmoord is helemaal uit zijn hoofd. Hij vindt zichzelf er te laf voor. De toestand is zo, dat hij zeker rustiger genoemd kan worden.
7 februari, 1966
De toestand van de patiënt is veel rustiger. Hij heeft heldere momenten, waarbij hij heel adequaat reageert. Uit zichzelf trekt hij zich dan terug naar de isoleercel om daar wat te gaan slapen. Verplaatsing naar de zaal is langzamerhand zeker mogelijk geworden. Voorlopig dient nog gewaakt te worden tegen een overprikkeling.
(…)
8 april 1966, Ontslagbrief
Patiënt is de jongste uit een gezin van vijf kinderen. De vier zijn zusjes en hebben allen de ouderlijke woning verlaten. Er is een aanzienlijk leeftijdsverschil met beide ouders, die beiden in de zestig zijn. In zomervakantie van 1965 begon hij zich minder goed te voelen. Hij kreeg in de eerste maanden van het schooljaar steeds meer het gevoel dat alles langs hem heen ging. Toen zijn vader in december 1965 een vasculair accident kreeg, werd dit erger. Met zijn klas, de eindexamenklas van het Ignatiuscollege, afdeling Gymnasium, ging hij begin januari op retraite. Daarna is hij de laatste week voor opname praktisch voortdurend in een schemertoestand geweest. Hierbij kwamen geluksbelevingen voor, maar ook de beleving dood te zullen gaan. In het begin van de opname vertoonde patiënt een hypomaan beeld met enige mate van gedachtevlucht, bemoeizucht en euforie. Onder invloed van een sordinol-medicatie is hij geleidelijk rustiger geworden. Tijdens en ook enige tijd voor het uitbreken van de psychose, heeft patiënt veel van zijn belevingen opgeschreven. Het schrijven van gedichten en het meedoen op de expressietherapie maakte hem rustiger. De inhoud van deze uitingen wezen op sterke emotionele conflicten. Onzekerheid rond de eigen identiteit, castratie-angst, agressieve neigingen en doodsproblematiek vormden met extatische geluksbelevingen de inhoud. Tijdens zijn opname hebben wij patiënt hier niet verder mee geconfronteerd. Na ontslag zal patiënt in huis gaan bij zijn getrouwde oudste zuster. Wij hebben dit geadviseerd, omdat patiënt bij zijn ouders, mede gezien het sterke leeftijdsverschil, in zijn huidige levensfase onvoldoende begrip en steun vindt. Zijn vader is een zeer gesloten man, die met geen van zijn kinderen in contact is gekomen. Zijn moeder is een verwennende, overbezorgde vrouw. Het lijkt ons wenselijk dat patiënt nog psychiatrisch begeleid wordt om de zich voordoende emotionele conflicten op adequate wijze op te vangen.
*
Het geheugen is vloeibaar, zo blijkt telkens weer. Alleen het verleden, dat exact op schrift is vastgelegd, drukt ons even met de neus op de harde feiten, die op hun beurt het geheugen weer vloeibaar maken. Als ik ruim veertig jaar na dato het verslag van mijn toenmalige psychiater in mij opneem, komen allerlei herinneringen bovendrijven. Alsof ik oude negatieven ontwikkel en een donkere kamer. Langzaam komen de beelden op als in een schaal ontwikkelaar en ik ruik de onmiskenbare geur van het stopbad en de fixeer. Het zijn haarscherpe beelden die langzaam zichtbaar worden als foto’s in de tijd. De uitsnede van het stilstaande beeld had ik zelf nooit zo gekozen, maar ik herken mezelf onmiskenbaar in de figuur die hier naar voren treedt. Jongensachtig, verlegen, maar plotseling, eigenlijk sinds een paar dagen pas, ook veeleisend en zelfs agressief in zijn gedrag.
Ik had geëist dat ik een aantal boeken mee mocht nemen. Wonderlijk genoeg kan ik de titels van die boeken nog precies herinneren, beter zelfs dan de gedachten of gevoelens die ik destijds moet hebben gehad Zo had ik een tas bij me met onder meer De mens in opstand van Albert Camus, De Belijdenissen van Augustinus, De Vrouw van Buytendijk, een Franse reisgids, maar ook een aantal Franse romans, Dans un mois dan un ans van Françoise Sagan bijvoorbeeld, maar ook Une mort très douce van Simone de Beauvoir. En verder Poésies complètes van Rimbaud in de pocketuitgave van Livre de poche, de Prisma-pockets De Maagd van Orleans van Lucien Fabre en De Psalmen in de vertaling van Gabriël Smit. Ik had ook grammofoonplaten bij me, voornamelijk van Jacques Brel. Kennelijk had ik mijn verblijf in Heiloo voorgesteld als een kortstondige rustkuur in een soort kloostercel, vergelijkbaar met mijn retraite in Slangenburg nog geen tien dagen daarvoor, waar mijn waanideeën zich voor het eerst hadden aangekondigd. Direct na mijn opname werd mijn collectie boeken en platen geconfisqueerd en opgeborgen in het depot van de inrichting.
In mijn medisch dossier bevonden zich ook nog enkele bladzijden met handgeschreven en moeilijk leesbare aantekeningen van een gesprek, dat een collega-psychiater, dokter Wijffels, met een van mijn oudere zusters heeft gehad. Deze zogeheten ‘hetero-anamnese’ was kennelijk gebruikelijk in die tijd, als een soort second opinion van een collega. Uit dit verslag komt een beeld naar voren van het katholieke gezin, waarin ik opgroeide, met twee ouders die beiden de zestig al gepasseerd waren. Mijn vader wordt gekenschetst als een gesloten man die niet of nauwelijks contact had met zijn kinderen en zeker niet met mij. Een groter contrast met mijn moeder leek nauwelijks denkbaar. Zij zou ‘een uitgesproken gevoelsmens’ zijn geweest, een open en heel beweeglijke vrouw, die zich nogal overbezorgd gedroeg tegenover haar kinderen en met haar beschermend gedrag mijn isolement binnen het gezin eerder verstrekte dan verminderde. Mijn moeder had me ook liever niet gewild, dat ik op retraite in Slangenburg zou gaan, zo wordt duidelijk uit het gesprek.
Ze voorvoelde dat ik daar niet tegen opgewassen zou zijn, maar ze had me toch laten gaan, omdat ik me de laatste weken van december juist zo goed leek te voelen. Tenslotte kom ikzelf in beeld als de lang verwachte zoon, stamhouder en Benjamin tussen vier aanmerkelijk oudere en ook zeer mondige zusters die allen inmiddels werkzaam waren in de gezondheidszorg of het maatschappelijk werk. Niet alleen tussen mijn vader en mij, maar ook tussen hem en zijn dochters had er geen grotere kloof kunnen bestaan. Twee van mijn vier zusters waren actief binnen de Pax Christi-beweging. Progressieve ideeën vanuit de sociale wetenschappen en de geestelijke gezondheidszorg kwamen bij ons thuis binnen in een milieu dat in veel opzichten nog het stempel droeg van het Rijke Roomse Leven van voor de oorlog. Het was een vrome wereld die op het punt stond om voorgoed te verdwijnen, en waarvan de laatste sporen ook hier in dit roomse bolwerk in Heiloo nog aanwezig waren.
Ook al had de naoorlogse katholieke psychiatrie zich behoorlijk geëvolueerd, van een veranderde opvatting in de verhouding tussen moraaltheologie, geestelijke gezondheid en seksualiteit komt in mijn dossier weinig aan het licht. God en geestelijke gezondheid leken inmiddels ieder hun eigen domein te hebben berokken. Alleen door dokter Wijffels werd nog een vraag gesteld over het tijdstip van mijn seksuele voorlichting. Uit het antwoord van mijn zuster blijkt dat ik deze niet had gehad. Op school wel, maar veel te laat. Een en ander volgens de psychiater geleid kunnen hebben tot traumatische schuldervaring na het masturberen. Mijzelf is daar nooit iets over gevraagd, voor zover ik mij nu kan herinneren. Wel werd ik een week voor mijn opname juist over deze kwestie aan de tand gevoeld door een pater jezuïet op school. Maar mijn antwoord was negatief geweest. Dat soort problemen had ik zeker gehad, maar ze waren nu niet meer aan de orde.
Mijn angst voor de seksualiteit kwam in de rapportages vooral naar voren in mijn associatie met de stormloop van meisjes uit The Knack, een film die ik nadien nooit meer heb teruggezien, maar waarvan me nog vage beelden voor ogen staan. Het zwaard uit Toledo was natuurlijk een fallussymbool bij uitstek. Maar verder wordt in het hele dossier opvallend weinig gemeld over zaken die direct betrekkingen hebben op mijn seksualiteit, of het moeten de sadistische en seksueel beladen tekeningen zijn geweest, die ik maakte tijdens de creatieve therapie. Behalve het kruis van Lotharingen waren daarin nogal wat hakenkruisen te zien en ook wonderlijke monsters en gedrochten. Die tekeningen zouden mogelijk blijk geven van een verdrongen castratie-angst, waar in de ontslagbrief ook nog eens expliciet naar verwezen wordt. Ook bij het psychologisch onderzoek kwamen sadistische en lichamelijk destructieve motieven naar voren. Geconstateerd werd dat mijn ‘puberteitsdestintegratie’ door mij mogelijk als bevrijdend moet zijn ervaren, maar de vraag wat de aard van die bevrijding is geweest, wordt in het midden gelaten. Elke inhoudelijke duiding van mijn wanen en gedachtevluchten binnen een levensbeschouwelijk of religieus perspectief blijft achterwege. Mijn behandeling was kennelijk vooral gericht op observatie en stabilisatie van mijn gedrag.
Slechts heel af en toe komt er in de verslagen een religieus element naar voren, terwijl religie in mijn herinnering een veel grotere rol heeft gespeeld dat uit deze notities blijkt. Ook mijn geschrift, dat ik in de week voor mijn opname op papier had gezet, ging met name over religieuze ervaringen. Slechts één keer, tijdens al deze gesprekken, komt dit geschrift aan de orde. Het was op dat moment nog in het bezit was van mijn huisarts in Amsterdam. Het zou een ‘nogal verwarde tekst’ zijn geweest, maar er werd wel besloten dat het origineel naar Heiloo zou worden overgebracht om uitgetypt te worden. Uit dit het verslag van dit gesprek blijkt tevens dat mijn zwaard, tas en colbert later bij de vijver in het Vondelpark zijn teruggevonden. Even wordt vermeld dat ik had gesproken over de psalmen, maar wat ik daarmee wilde of wat ik erin herkende, wordt niet medegedeeld. Het wil me ook niet meer te binnen schieten.
Ook dat mijn moeder mij ‘s ochtends vroeg nog gezien heeft, voordat ik het huis uit ging om te gaan dwalen in de stad, was ik vergeten na al die jaren. Het valt me op dat Kleine Alice expliciet wordt genoemd, zonder dat daar verder ook maar iets over gezegd wordt. Er worden allerlei zaken geregistreerd, dingen ook die ik kennelijk naar voren heb gebracht, maar het wordt niet echt duidelijk waarom de ene observatie wel en de andere niet wordt vermeld. Er lijkt een filter te zitten in de waarneming. De teksten van zijn voor het merendeel getypt, dus er zullen ook meer hand geschreven aantekeningen aan vooraf zijn gegaan. Soms wordt een gegeven direct geïnterpreteerd, zoals het boek Une mort très douce, dat ik kennelijk las onder invloed van mijn doodsproblematiek. Dood en zelfmoord komen ook onmiskenbaar als thema’s in de dossier naar voren. Andere feiten echter worden wel vermeld, maar zeer onvolledig.
Al met al komt er uit mijn medisch dossier een beeld van mijzelf naar voren als een getroebleerde Einzelgänger die in zichzelf zit opgesloten. Ik verborg mijn gevoel achter een pantser van literatuur, waar vrijwel niemand doorheen brak. Uit deze haast dwangmatige rol wist ik mezelf kennelijk niet te bevrijden, totdat die rol met mijzelf aan de haal ging. Wonderlijk genoeg had deze maskerade mij op school behoorlijk wat aanzien bezorgd, zodanig zelfs dat ik een gewaardeerde uitzondering werd in mijn directe omgeving, een eenling die zich aan de groep onttrok en zo een haast onaantastbaar imago verwierf. Ik had een zeker talent voor schrijven en maakte op menigeen indruk met mijn trefzekere wijze van formuleren. Zo legde ik toch ook mijn eigen contacten, als redactielid van het schoolblad De Harpoen bijvoorbeeld.
Mijn arrogante pijpje had ik de zomer daarvoor in Zaragossa gekocht. Het had me doen denken aan het dunne pijpje dat Rimbaud in zijn mond had in de tekening van Verlaine die stond afgebeeld op de cover van de Poésies complètes. Kennelijk imiteerde ik een beeld zonder te beseffen dat ik een pose aannam. Ik was geen puber, maar een acteur in de rol van een vroegwijs talent dat door niemand begrepen werd. Dit karikaturale zelfbeeld kwam mij in deze bedreigende omgeving van Heiloo uitstekend van pas. Juist hier werd mij de mogelijkheid geboden om de glansrol te spelen die ik voor mezelf had geschapen in de plotseling opkomende waan, waarin ik de wereld om me heen in een oogwenk had weten te vangen. Nadat al mijn pogingen waren mislukt om mij uit mijn benarde positie te bevrijden, werd de ban dan eindelijk gebroken, niet door het keurslijf te verbreken, waarin ik al tijden gevangen zat, maar door een euforische verwijding van het keurslijf zelf. In mijn waanwereld werd mijn gevangenis letterlijk opgeblazen.