De Friese schaamte

Oom Hessel kwam uit Sneek en dat kon je horen ook. Als hij vroeger bij ons thuis in Amsterdam kwam, maakten we als kind daar wel eens grapjes over. Zodra hij weg was, probeerden wij zijn merkwaardige tongval te imiteren, maar dat was niet makkelijk. Fries mag een rare taal zijn, het Snekers is een bizar dialect, zeker voor een buitenstaander. Mijn vader vertelde wel eens dat oom Hessel om die reden ook nooit ui Sneek is weggekomen. Als je vroeger in Friesland wat wilde, dan moest je de taal, die thuis gesproken werd, zo snel mogelijk afleren. Je mocht beslist niet horen waar je vandaan kwam. Mijn vader was er dan ook zeer op gesteld, dat niemand kon horen dat hij uit Friesland kwam. Het Fries hoorde je bij ons thuis alleen als er uit Friesland werd gebeld. Dan vulde de kamer zich opeens met rare keelklanken, en vol bewondering luisterden we dan naar mijn vader die zich in die rare taal moeiteloos wist uit te drukken.

Ik denk dat het bij veel Friezen zo is gegaan. Het Fries was een taal voor de achterblijvers, om niet te zeggen: voor de losers. Om die reden wordt door de Afûk ook Doutzen Kroes ingezet, om de achterblijvers vooral te doen vergeten, dat ze in wezen een stelletje sukkels zijn. Als je niet achter de pappot van Mem vandaan kan komen, dat blijf je immers Fries spreken. Deze taal heeft de geur van het nest en bevordert de tribale nestdrang. Daarom is het ook een taal die met schuld beladen is. Friezen hebben de neiging om zich niet echt gelukkig te voelen met datgene wat hun het meest dierbaar is: hun eigen taal. Het valt mij op dat de liefde voor hun eigen taal tegenover buitenstaanders vaak gepaard gaat met een moeilijk te benomen gevoel van schaamte gemengd met irritatie.

Hoe misplaatst dit gevoel ook mag zijn, het spreken van de eigen taal wordt door een Fries kennelijk niet ervaren als iets wat bij niet-Friezen erg chique overkomt. Het is ook niet wat je zou kunnen noemen: het beschavingsideaal van een elitaire cultuur. Gelukkig maar, zult u zeggen, maar wat is het dan wel? In dit onbestemde gevoel lijkt vaak iets schuil te gaan van gemor, van een vreemd geborrel, een gesmoorde of diep naar binnen geslagen agressie, wie zal het zeggen? Misschien zit daar wel een onuitputtelijke bron van energie, een grote gasbel diep in de bodem van de Friese ziel. Iedereen weet dat die daar zit, maar niemand weet hem aan te boren. Sterker nog, geen buitenstaander mag daar aanspraak opmaken.

De Friese identiteit is behekst door de Friese taal. Er is iets met die twee, dat zich in sterke mate onttrekt aan de ratio, alsof de verbintenis ooit is beklonken in een soort toverspreuk. Uiting geven aan identiteit doe je naar mijn smaak niet door een taal te spreken die met die identiteit van oudsher verbonden wordt. De kunstenaar Kokoschka heeft eens gezegd: ‘Mens ben je niet door geboorte’.  Ik zou daar aan willen toevoegen: ‘Fries ben je niet door Fries te spreken.’ Taal is slechts een voertuig, hooguit een drager van identiteit, maar nooit de identiteit zelf.

Het Friese cultuurbeleid wordt sinds jaar en dag ten onrechte  te veel vereenzelvigd net taalbeleid. Ik wil zeker niet bestrijden dat het bestaan van de Friese taal uit cultureel oogpunt een uiterst waardevolle verworvenheid is. De Friese taal is een cultureel monument. Het is echter de vraag in hoeverre het – tot elke prijs –  in stand houden van dat monument ook opgevat kan worden als een bijdrage  aan de ontplooiing van de cultuur in deze provincie. Het medium kan nu eenmaal nooit de boodschap zijn. De liefde voor de eigen taal houdt de band met het verleden in stand, maar die band kan ook gaan knellen als liefde geloof wordt en het geloof een dogma.

De fixatie op de eigen taal heeft in Friesland in sterke mate bijgedragen aan het bevroren beeld van de eigen identiteit. In combinatie met een calvinistische levensopvatting, die in deze contreien meer dan elders in de genen lijkt ingedaald, heeft deze – in wezen tragische – fixatie geleid tot een voorkeur voor formalistisch en wettisch denken binnen vastliggende, bijna geheiligde kaders, die voor ingewijden vaak niet meer ter discussie staan. Vooral ook omdat de eigen taal in een staat van voortdurende bedreiging verkeert, is op deze wijze het begrip identiteit ongemerkt kunnen vervallen tot een star patroon, dat enerzijds vraagt om behoud en verzorging en anderzijds wantrouwen wekt jegens elke poging tot culturele vernieuwing.