Persoon en persona
In het verlengde daarvan wordt de kunstenaar niet ver eenzelvigd met het werk dat hij of zij maakt. Net zoals een schrijver niet behoort te worden afgerekend op het gedrag van de hoofdpersoon in zijn of haar boek, behoort ook de inborst van de kunstenaar niet te worden afgemeten naar de thematiek in zijn of haar oeuvre. Zelfs waar dat onderscheid minder duidelijk is omdat de kunstenaar zelf optreedt, zoals bij performancekunst, hanteren we volgens filosoof Rob van Gerwen een onderscheid tussen de kunstenaar als persoon en de kunstenaar als ‘persona’. De laatste kennen we een moreel vrijblijvende status toe die de persoon in kwestie vrijwaart van verantwoordelijkheid.
Aldus Erik Hagoort in zijn essay Goede bedoelingen, over het beoordelen van ontmoetingskunst (2005). Het onderscheid dat hij maakt tussen de persoon en de persona van de kunstenaar is algemeen aanvaard binnen de kunstbeschouwing. Ook literatuurcritici zijn het er over eens, dat de ik-figuur van een roman niet vanzelfsprekend samenvalt met het ego van de schrijver. Allerlei bedenkelijke uitspraken, die door personages in een roman worden gedaan, kunnen niet zomaar op het conto van de auteur worden geschoven. Toch wordt tegen deze regel vaak gezondigd. Auteurs als Hermans en Reve moesten zich in het verleden voor de rechter verantwoorden voor iets wat in hun roman werd beweerd. Ook Frans Kellendonk liep tegen dit probleem aan, toen de criticus Aad Nuis hem van antisemitisme beschuldigde vanwege uitspraken van een personage in zijn roman Mystiek Lichaam. Maar dat zijn uitzonderlijke gevallen. Als regel geldt: wat een schrijver bedenkt in een roman is waardevrij. Het terrein van de literatuur is a-moreel. Dat is zelfs een belangrijk kenmerk van onze open samenleving. Het is een ideologisch beladen axioma, waar moslims soms grote moeite mee hebben, getuige de fatwa tegen Salman Rushdie.
Maar geldt dit ook in alle gevallen op het domein van de beeldende kunst, bijvoorbeeld als de kunstenaar zich in het publieke domein begeeft? De kunstenaar Jonas Staal riep die vraag op, toen hij in 2007 zijn berm-monumenten voor Geer Wilders langs de openbare weg in Rotterdam en Den Haag plaatste, de zogeheten Geert Wilders-werken. Portretfoto’ van Wilders waren op bomen geplakt met daaronder brandende waxinelichtjes en hier en daar een teddybeer. Alsof de PVV-leider – net zoals Pim Fortuyn destijds – bij een aanslag was om het leven was gekomen. Het Openbaar Ministerie diende een aanklacht tegen de kunstenaar in, maar Staal werd uiteindelijk vrijgesproken, omdat hij als kunstenaar had geopereerd en kunst is in Nederland het domein van de vrije expressie. Toch was lang niet iedereen overtuigd door dit oordeel van de rechter. Geert Wilders voelde zich persoonlijk bedreigd, vooral omdat het aanvankelijk niet duidelijk was, dat het om een uiting van beeldende kunst ging. Die camouflage-act van de kunstenaar maakte het onderscheid tussen persoon en persona problematisch. Het had ook een werk van een moslimfanaat kunnen zijn.
Sterker nog, die verwarring maakte juist deel uit van het kunstwerk. Is dat nog wel moreel verantwoord dan? Met welk oogmerk ging Jonas Staal hier te werk? Sommigen beweerden achteraf, dat hij met dit kunstwerk in feite heeft bijgedragen aan de opkomst van Geert Wilders. Kortom, de casus van de Geert Wilders-werken roept indringende vragen op, niet alleen over de autonomie van de kunst, maar ook over de morele vrijplaats die de kunstenaar claimt. Die vrijplaats kent zijn grenzen, vooral als er geweld en agressie in het geding zijn. Overtreedt de kunstenaar de wapenwet, als hij een pistool als een ready-made in een museum-virtrine plaatst? Je kunt van de rechter niet verlangen dat hij eerst allerlei kunsttheoretische verhandelingen gaat lezen, alvorens hij tot een oordeel komt over deze kwestie. In de jaren zeventig heeft Marina Abramovic een aantal performances uitgevoerd, waarbij de grenzen van de autonomie van de kunst werden verkend. Het meest berucht is haar performance Rythm uit 1974.
In een galerie in Napels werd een groot aantal voorwerpen uitgestald op een tafel, waaronder een bijl, een revolver, een zaag en een hamer. Abramovic zou zich gedurende een aantal uren volledig passief als object onderwerpen aan het publiek. Kunstkenners en toevallige passanten waren op de performance afgekomen. Wat toen gebeurde tart elke beschrijving. Een ooggetuige schreef later het volgende: ‘Abramovic werd ontkleed, met prikkeldraad bewerkt en met bloemen bedekt. Een man maakte sneetjes in haar nek en zoog het bloed op. Een andere bezoeker pakte de gereedliggende revolver, legde die in Abramovic hand met een vinger om de trekker geklemd en zette de loop tegen haar hoofd. Het leek er even op dat Abramavic zich vrijwillig de dood zou laten injagen, maar een vechtpartij in het publiek, dat vervolgens een beschermende haag rond de kunstenaar vormde, maakte een einde aan de performance.
Abramovic maakte een radicaal onderscheid tussen de persoon en de persona van de kunstenaar, met als gevolg dat ook het publiek op een bijna satanische wijze in dit spel van de kunst werd betrokken. Mensen moesten zelf besluiten of ze dit gebeuren passief zouden ondergaan, of dat ze actief zouden ingrijpen om het ergste te voorkomen. De a-moraliteit van de performance plaatste het publiek voor een moreel dilemma. In die zin gebeurde er veel, dat achteraf tot nadenken stemde In feite werden de galeriebezoekers in de klassieke situatie geplaatst: wat doe je als je ziet dat iemand voor je ogen het slachtoffer wordt van zinloos geweld? Daarom was deze ogenschijnlijk zinloze performance in moreel opzicht allesbehalve van zin ontbloot, hoewel je de vraag kun stellen of het Abramovic daar om te doen is geweest. Zij zocht de uiterste grens binnen het waardevrije domein van de kunst. De actie had misschien haar het leven kunnen kosten, maar dat risico nam op de koop toe. Haar eigen persoon ging geheel op in de persona van de kunst.
Dit soort dilemma’s kunnen zich voordoen, als kunst zich begeeft in het publieke domein. Maar wat is tegenwoordig nog het publieke domein? Stel dat een kunstenaar een vergelijkbare actie als Abramovic op internet gaat uitvoeren. Internet is een nieuwe semi-openbare ruimte, waarvan de morele codes nog niet geheel zijn uitgekristalliseerd. Om een voorbeeld te noemen: Ik stuur als kunstenaar – onder het mom van een wetenschappelijk onderzoeksbureau – op internet een enquêteformulier rond met een aantal vragen die betrekking hebben op de gemoedstoestand van Nederlanders na een aanslag op Geert Wilders. Het zou een hypothetische vraag zijn, maar niet van politiek belang ontbloot. De situatie is immers niet denkbeeldig dat Geert Wilders – net als Fortuyn destijds – in de aanloop van de Tweede Kamer-verkiezingen volgend jaar bij een aanslag om het leven komt. Ik weet niet of ik als kunstenaar dan ook vrijuit zou gaan, zoals Jonas Staal twee jaar geleden uiteindelijk niet werd vervolgd. Maar wat is dan het verschil? Het internet? Het inmiddels verhoogde risico van een aanslag op Geert Wilders? Een veranderde opvatting over de autonomie van de kunst? Het feit dat ik geen kunstenaar ben? Wie bepaalt dat dan? Waarin verschilt mijn persona als kunstenaar dan nog van de persoon Volkert van der G? Ik vrees dat over dit soort vragen het laatste woord nog niet is gezegd.