God en de vooruitgang

Sinds de crisis worden er meer kroketten en bitterballen verkocht, zo las ik vanochtend in de Volkskrant. In zijn artikel Een controlefreak heeft geen vooruitgang nodig gaat Peter Giesen in op de mechanismen in het gedrag van de mens die er opgericht zijn om het verlies aan controle te compenseren. Hij baseert zich daarbij op een stelling van John Gray die beweert dat het geloof in vooruitgang in feite een seculiere vorm van religie is. John Gray is een vooraanstaand Brits filosoof. Hij schreef belangrijke boeken over religie en vooruitgang, zoals recentelijk Heresies, against Progress and Other Illusions (2004), en Black Mass: Apocalyptic Religion and the Death of Utopia (2007). Recent onderzoek van de Universiteit van Amsterdam bevestigt de stelling van Gray op proefondervindelijke wijze. Mensen werden gevraagd om zich een situatie voor de geest te halen, waarover zij geen controle hadden. Deze mensen reageerden vervolgens positiever op vragen die betrekking hadden op geloof in vooruitgang. Religie is ook zo’n reflex. Het is in feite een strategie van het menselijk organisme om gebrek aan controle te compenseren. God wordt dan geïntroduceerd als een ‘extern agent’ die ervoor zorgt dat alles op zijn pootjes terecht zal komen.

Ik moet zeggen dat die stelling heel plausibel klinkt. In tijden van oorlog lopen de kerken vol. In tijden van crisis gaan mensen meer kroketten eten. Ik heb het altijd al gedacht, maar iets wat je altijd al denkt hoeft daarom nog niet waar te zijn. Het probleem van sociaal-psychologen is dat ze vaak onderzoek doen naar de bekende weg, waarbij ze bovendien allerlei voor de hand liggende alternatieven buiten beschouwing laten. Het meest berucht vind ik nog altijd het onderzoek dat een Nederlandse universiteit op verzoek van de regering uitvoerde aan het eind van de jaren tachtig. De vraag was hoe het mogelijk was dat bij het Europees kampioenschap in Duitsland in 1988 de Nederlandse voetbalsupporters zich zo correct gedragen hadden. De onderzoekers gingen zeer grondig te werk en hielden een enquête onder een zeer groot aantal direct betrokken. In het eindrapport werd een hele reeks conclusies getrokken. De meest voor de hand liggende conclusie echter zat daar wonderlijk genoeg niet bij. Nederlands was Europees kampioen geworden en dat gegeven zagen de onderzoekers compleet over het hoofd.

Bij het onderzoek naar vooruitgangsgeloof (c.q. religie) als compensatie voor controleverlies is het omgekeerde het geval. De onderzoekers zien niet een voor de hand liggende omstandigheid over het hoofd, maar gaan juist uit van een omstandigheid die zeer voor de hand ligt.  Zij baseren zich namelijk op de zogeheten seculariseringsthese die sinds de opkomst van de moderniteit voor veel mensen een vanzelfsprekende waarheid is geworden. De seculariseringsthese zou zeer goed passen in Flaubert woordenboek van pasklare ideeën. Volgens deze these gaat het proces van secularisering gelijk op met het geloof in de vooruitgang door toedoen van de vorderingen op het terrein van techniek en wetenschap. De geschiedenis lijkt deze veronderstelling te bevestigen. Sinds de mechanisering van het wereldbeeld, die in de zeventiende eeuw op gang kwam, is God op zijn retour. De opkomst van de moderniteit versnelt dit proces nog eens extra. Hoe meer geloof in de vooruitgang, hoe minder ruimte voor de religie.

Deze seculariseringsthese is echter zeer discutabel. Hij werd voor waar aangenomen in tijden van vooruitgang, tijdens de hoogtijdagen van het modernisme dus. De godsdienstfilosoof Peter Berger publiceerde in 1967 een inmiddels beroemd boek over het proces van de secularisering: The sacred canopy (Het hemels baldakijn). Ook hij ging uit van de seculariseringsthese, net zoals Simon Vestdiujk dat twintig jaar daarvoor had gedaan in zijn boek De toekomst der religie (1947). Beiden echter gingen voorbij aan de gedachte dat de seculariseringsthese op zichzelf een historisch fenomeen zou kunnen zijn. Deze these bloeit in tijden van vooruitgang.  Zolang wetenschap en techniek vorderingen maken treedt deze veronderstelling als een wonderlijk bijverschijnsel van de secularisering aan het licht. Hoe meer vooruitgang, hoe minder religie. Maar zodra het geloof in de vooruitgang gaat haperen, verliest ook de seculraiseringsthese veel van zijn vanzelfsprekendheid. In de nadagen van het modernisme begon een aantal filosofen te twijfelen of de seculariseringsthese wel een tijdloze waarheid bevat. Eén van hen is Charles Taylor.

In het hart van de moderne tijd, zo stelt Charles Taylor in zijn boek A seculare age (2007), zal het verlangen opnieuw opkomen naar transcendentie, die zich onttrekt aan iedere calculeerbaarheid en menselijke autonomie. Taylor beschrijft uitvoerig wat er in de afgelopen eeuwen allemaal in de menselijke psyche veranderd is. Secularisering houdt volgens Taylor nièt in, dat de moderne mens zijn beperkte horizon voorgoed heeft afgeworpen. We leven in een tijd, waarin het ongeloof dominant is geworden in de cruciale milieus van het intellectuele leven. Een tijd ook, waarin een volledig onafhankelijk humanisme voor het eerst in de geschiedenis een alom beschikbare optie wordt. Toch zullen de diepere intuïties van de religie zich volgens Taylor ook in de toekomst blijvend doen gelden. De menselijke aspiraties zullen verder blijven reiken dan dit aardse leven alleen. En ook al wordt in onze seculiere tijd de ondergang denkbaar van alle doelstellingen, die de menselijke ontplooiing te boven gaan – dat wil zeggen de transformatie van de mens die het christendom voor ogen had – de mens zal ook in de komende eeuwen zich geroepen blijven voelen tot een diepgaande innerlijke breuk met zulke wereldse doelstellingen louter ter terwille van zichzelf, de vooruitgang of de mensheid als geheel.

Het seculiere bewustzijn kan volgens Taylor ook niet worden herleid tot universele kenmerken van het menselijk bestaan, net zomin als ons moderne zelfbegrip een universele geldigheid zou hebben. Dat ‘moderne zelf’ is niet ontstaan in een proces dat noodzakelijkerwijs synchroon liep met het zich terugtrekken van de religie. Het moderne zelf is een historische constructie die afhankelijk is van een zich voortdurend wijzigend wereldbeeld. In de optiek van Taylor is het seculiere bewustzijn ook niet de meest geëigende status van de mens, een toestand die er deep down altijd al was, maar in vroeger eeuwen door beperkende omstandigheden werd belemmerd of terzijde geschoven. Terugkijkend in het verleden is het mogelijk dat wij tijdelijk iets niet zien, omdat we het gewoon niet kunnen zien, of misschien niet méér kunnen zien, verblind als we zijn door de denkbarrières die in ons eigen wereldbeeld verankerd liggen. Waar het bij Taylor in wezen om gaat is een verlangen naar transcendentie, dat kennelijk onuitroeibaar is, ook al is het voor velen ondenkbaar geworden dat er meer is tussen hemel en aarde dan de wetenschap ons laat zien.

Wat heeft dit nu te betekenen voor het onderzoek naar de stelling dat het vooruitgangsgeloof (c.q. religie) als compensatie fungeert voor het gebrek aan controle? Kort gezegd het volgende. Door de seculariseringsthese als een a-historisch gegeven te postuleren reproduceren de onderzoekers de aanname, waar zij van uit zijn gegaan, namelijk: hoe meer vooruitgang, hoe minder religie. Maar dat dat verband is heel betrekkelijk. Het is eerder zo dat de behoefte aan religie een a-historisch basisgegeven van de menselijke constitutie is, dan de veronderstelling dat de religieuze impuls van de mens voortkomt uit een ervaring van verlies aan controle. Recent hersenonderzoek lijkt uit te wijzen dat de religieuze impuls van de mens in de neurale bedrading van de hersenen zit ingebakken: de zogeheten ‘Godspot’. Rationalisten zien dat graag als een bewijs voor het illusoire karakter van elk godsbeeld. God komt voort uit de hersenen: ‘Ohne Nerven, kein Gott’. Maar het omgekeerde kan ook waar zijn. De mens kan niet zonder religie, omdat hij daarvoor biologisch gepredestineerd is. Het antropisch principe van het universum heeft er voor gezorgd dat wij niet zonder God kunnen. Elke God is van menselijke makelij, maar de mens is ook gemaakt om zo te denken. Kortom, het verlangen naar God is een spiraal waar we nooit uit kunnen ontsnappen.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)