Het was oorlog vannacht. Ik bevond me in een menigte in de branding van de zee. Hoog in de lucht vlogen gevechtsvliegtuigen die zich opmaakten voor een bombardement. Niet alleen B52 bommenwerpers, maar ook grote bakbeesten van Chinese makelij die eruitzagen als aan elkaar gekoppelde strandhuisjes. Toen de eerste bommen vielen brak er paniek uit. Ik bevond me opeens midden tussen de vijandelijke troepen. Een soldaat begon in de wilde weg te schieten. Als door een wonder wist ik aan dit pandemonium te ontsnappen. Ik liep langs het strand dat langzaam smaller werd en overging in een duinlandschap. De duinen veranderden in een soort rif met een smal pad vlak langs de zee. Ook hier waren drommen mensen verenigd. Ze bevonden zich aan de goede kant, waar het geen oorlog was, maar door de enorme drukte dreigden mensen in zee te vallen, waar het oorlogsgeweld nog in alle hevigheid woedde. Ik moest erdoorheen, realiseerde ik mij, hoewel ik geen geldige papieren had. Wonder boven wonder slaagde ik ook hierin. Daarna nam de droom een verrassende wending. Ik was op bezoek bij Anne Feddema die ik in tijden niet had gezien. Anne woonde nog thuis bij zijn moeder. Cornelis van der Wal was daar ook. Ze waren beiden erg dik geworden. Samen wilden ze een galerie gaan beginnen. Probleem was echter dat het kleine huisje van Annes moeder op de nominatie stond om gesloopt te worden. Hier werd namelijk een nieuw stadion gebouwd. Alle huisjes in de omgeving waren al weg. Anne verdomde het om het huisje te verkopen en weg te gaan. Door het grote raam in de voorkamer zag je al uit op een voetbalveld in aanleg. Eigenlijk veranderde het huisje langzaam in een skybox die weldra onbelemmerd uitzicht zou gaan bieden op de wedstrijden. We spraken over de dalende prijzen op de kunstmarkt en ik moest wat schilderijen zien om te taxeren. Daarna hield het op.