Gerard Reve & de zaak Küng
In Duitsland heb je een priester, Küng heet hij, geloof ik, die van de preekstoel durft te verkondigen, dat Christus alleen maar mens is. Zijn goed recht, maar dan mag je je geen katholiek meer noemen, en zeker niet meer voor priester spelen. Maar onze tandeloze Moeder de Heilige Kerk durft hem niet eens aan te pakken! Kijk: God is mens geworden, heeft geleden, is gestorven, en daarna uit de Dood herrezen. Anders gezegd: God is sterfelijk geworden met ons, opdat wij onsterfelijk zouden zijn met Hem. Zo zit dat. Hoe dat allemaal kan, weet ik niet. Voor klachten en reclames moet je je maar, met medeneming van de bon, bij God Zelf vervoegen. Het is de levendmakende waarheid, die de enige zin, duiding en hoop is in ons leven en ons sterven, of het is niets. Maar het is geen collecte voor het Rode Kruis, noch een ’prikactie’ in de bouwnijverheid.
Aldus Gerard Reve in een brief aan Max Nord op 14 februari 1977. Reve had het niet zo op Küng, zeker niet in de jaren zeventig toen alles wat met vernieuwing in de Kerk te maken had op hem inwerkte als een rode lap op een stier. Toch is het maar de vraag of Reve ooit een boek van Küng gelezen heeft. Anders had hij misschien wel wat meer genuanceerd gereageerd op de ideeën van deze progressieve theoloog die na de kortstondige vernieuwingen tijdens de periode van het Tweede Vaticaans Concilie steeds meer in de problemen raakte en uiteindelijk door Rome een doceerverbod kreeg opgelegd. Hij bleef trouwens katholiek en geldt nog altijd als een vooraanstaand theoloog. Hij is zelfs de belangrijkste tegenpool van Paus Benedictus XVI, die hij in de jaren zestig – toen deze paus nog gewoon Joseph Ratzinger heette – als hoogleraar naar de Universiteit van Tübingen haalde. Daar doceerden ze gezamenlijk. Ratzinger in de dogmatiek van de vierde en vijfde eeuw, Küng met een ruimere leeropdracht: de dogmatiek tot op heden. Daar lag ook het verschil van inzicht. Küng ging uit van een historisch-kritische methode en een geloofsleer die veranderlijk is al naar gelang het historisch wereldbeeld. Ratzinger ging uit van één geloof dat in de eerste eeuwen voor de eeuwigheid is vastgelegd.
Het voornaamste verschil van inzicht tussen beiden theologen had betrekking op de koningskwestie van de theologie: de goddelijke aard van de mens Jezus Christus. Voor Ratzinger is dit geen punt van twijfel en hij heeft zijn gedachten hierover nog eens uiteengezet in een boek dat in 2007 verscheen. Zijn opvattingen zijn sinds zijn tijd in Tübingen niet gewijzigd, terwijl Küng een heel leven van kritisch denken en theologiseren achter zich heeft. Het zijn twee tegenpolen deze twee persoonlijkheden, hoewel ze ook veel met elkaar gemeen hebben. Beiden zijn wij afkomstig uit een conservatief katholieke familie en uit een Alpenland, Ratzinger uit Beieren, Küng uit Centraal-Zwitserland. Beiden houden wij van bergen en meren. Beiden zijn leeftijdsgenoten, bijna van hetzelfde jaar: Ratzinger is op 16 april 1927 geboren, Küng op 19 maart 1928. Er is ook een groot verschil: Küng werd bijna de verpersoonlijking van de jaren zestig, het decennium van de radicale vernieuwing. Ratzinger daarentegen raakte getraumatiseerd door de studentenrevolte die ook aan Tübingen niet voorbij ging. Hij vluchtte weg naar zijn geliefde Beieren, waar hij zijn loopbaan voortzette in conservatief vaarwater. Hij koos nadrukkelijk voor een carrière in de kerkelijke hiërarchie, die hem het hem het kardinaalrood opleverde maar zelfs de tiara van het pausschap.
De belangrijkste ideeën van Küng over de menselijke c.q goddelijke aard van Christus heeft hij verwoord in zijn boek Christen sein, dat in 1974 verscheen en het jaar daarop in het Nederlands werd vertaald. In het tweede deel van zijn autobiografie vat Küng zijn opvatting over deze theologische kwestie als volgt samen. “Zo ben ik er is van overtuigd (..) dat christologie niet alleen maar ‘van bovenaf’ vanuit de menswording van de zoon van God moet worden ontwikkeld, maar ook ‘van onderen’, vanuit de mens Jezus van Nazareth. Zo hebben zijn leerlingen hem eerst gezien, en zo kunnen wij hem tegenwoordig zien, om daarna tot de diepere vraag te komen: ‘Wie is hij nu eigenlijk?’ Ik was inderdaad gelukkig toen Jozeph Ratzinger tijdens een lang gesprek in de auto in 1968 of 1969 met mij principieel de mogelijkheid van een christologie van ‘onderaf’ onder ogen zag.” Dat was meteen ook de laatste keer dat deze twee mastodonten in de katholieke theologie het samen eens zijn geweest. Daarna scheidden hun wegen. Ratzinger koos nadien nadrukkelijk voor een ‘christologie van bovenaf’.
Nogmaals, Gerard Reve heeft het boek van Küng Christen sein (1974), waarin hij zijn ‘christologie van onderaf ‘uiteenzette, waarschijnlijk niet gelezen. Wat hij wèl las was een recensie van dit boek, die Rex Brico schreef in de rubriek ‘religie’ van Elsevier van 2 april 1977. Drie weken later, op 23 april 1977, verscheen er een ingezonden brief van Reve in datzelfde Elsevier, waarin hij voor het eerst fel tegen de christologische opvattingen van Küng tekeer ging. En passant nam hij toen ook nog even de ideeën van de Nederlandse theoloog Sef Konijn mee, die destijds als docent verbonden was aan de Katholieke Theologische Hogeschool in Amsterdam, waar ook Ben Hemelsoet doceerde, die Reve in 1966 zijn geloofsexamen had afgenomen. Reve wond er in deze brief, die later is opgenomen in de bundel Schoon Schip (1989), geen doekjes om. Over Küng schreef hij het volgende:
Volgens de geloofsleer van de rooms-katholieke kerk – en van de meeste andere christelijke geloofsgemeenschappen – zijn in de persoon van Christus God en mens op volmaakte en onlosmakelijke wijze voor eeuwig verenigd. Wie beweert dat Christus uitsluitend mens is, heeft daartoe het volste recht, maar hij kan zich dan volgens mij geen katholiek en zeker geen katholiek priester meer noemen. Vrijheid van godsdienst houdt uiteraard ook het recht in, de religie te ontmythologiseren, maar deze ontmythologisering luidt tevens het einde van de religie in, die immers slechts in mythische voorstellingen en formules vertolkt kan worden. Men kan een vis uit het water halen, maar men moet dan niet verwachten, dat hij in leven blijft. Wat iedere hengelaar weet, ontgaat merkwaardigerwijze theologen als Küng, Konijn en anderen, die niet kunnen begrijpen, dat de religie in haar symbolen en leerstellingen een irrationele totaliteit tot uitdrukking brengt, die zich aan letterlijke uitleg onttrekt. De kinderachtige uitzoekerij naar de historiciteit van Jezus, zijn uiterlijk, zijn lichaamslengte, zijn seksuele leven, zijn mogelijk psychopathologische trek ken, de ‘verklaring’ van zijn Verrijzenis uit een comatische schijndood, etc., etc. – het zijn alle problemen die voor de werkelijk religieuze mens van elk belang zijn ontbloot. ‘
Dat zijn woorden die er niet om liegen, maar die de opvatting van Küng geen recht doen. Küng heeft nooit de goddelijkheid van Christus ontkend. Zijn historisch-kritische benadering ging echter primair uit van zijn mens-zijn om zo tot de werkelijke vraag omtrent zijn ware aard te komen. Daarmee verschilde hij niet van andere progressieve theologen die eenzelfde benadering voorstonden, een benadering die ook ten grondslag lag aan De Nieuwe Catechismus die in 1968 in Nederland verscheen. De strijd, die hierom ontbrandde tussen Rome en de progressieve theologie, ligt aan de basis van de spanningen die nog altijd voortleven binnen de katholieke Kerk. De conservatieve hebben die strijd gewonnen, maar niet zonder een duidelijk vertoon – om niet te zeggen misbruik – van macht van bovenaf. Reve heeft zich nooit daadwerkelijk in dit debat gemengd, laat staan dat hij zich in de belangrijkste theologische geschriften heeft verdiept. De Nieuwe Catechismus heeft hij wèl gelezen, maar de tekst raakte hem nauwelijks. Hij had zijn theologische ideeën eind jaren zestig op slot gezet, net als Jozeph Ratzinger. Evenals deze opponent van Küng koos Reve met zijn onderbuik tegen de vernieuwing, getraumatiseerd als hij was door het radicale linkse verzet dat zich met deze vernieuwingsbeweging vereenzelvigde.
‘Een kind kan hier volgens mij de was doen’ zo schreef Reve in 1977 in Elsevier, ‘maar in een tijdperk van voortschrijdende ver-aping en symbool blindheid schijnt men niets meer op andere wijze dan letterlijk te kunnen begrijpen. (Als ik van een geliefde dode de hoop uitspreek, dat die zich ‘onder Gods vleugels’ moge bevinden, beschuldigt men mij ervan, dat ik beweer dat God een gans is.).’ En twee jaar later schreef hij aan Ludo P. over zijn boek Moeder en Zoon (1980), dat hij dan aan het schrijven was: ‘Het nieuwe boek is misschien meer een roman dan een beschrijving van de ontwikkeling van mijn geloof. Er staan nogal wat antipapistische gedeelten in. Toch heb ik haar zeer lief, De Kerk. Vooral wanneer ik goed dronken ben, word ik enorm katholiek: vóór de paus (omdat die tegen alles is), tegen Küng, tegen Schillebeeckx, etc. ‘
Dan is Reve allang vergeten, dat hij zelf ver in de jaren zestig aan deze vernieuwingsbeweging heeft meegedaan. Door progressieve katholieken werd hij na zijn bekering op het schild geheven als een toonbeeld van het nieuwe theologisch denken. Nog in 1968 kreeg hij een verzoek om een Mis te schrijven in de volkstaal. Aan Frans Lodewijk Pannekoek schrijft hij dan: ’Verder ben ik informeel door een of andere liturgiese kommisse van de R.K. Kerk gepolst over het schrijven van een Mis. Dat zal ik graag doen, maar niet voor niets.’ Het plan is nooit doorgegaan. Misschien maar goed ook, want dan was deze liturgische tekst van Reve, die vast niet had gestrookt met de Tridentijnse ritus, nu vast wel in de ban gedaan, zo recentelijk ook met een aantal liturgische liederen van Huub Oosterhuis is gebeurd. Reve keerde zich in korte tijd om. De Jeremia van Greonterp werd de Archie Bunker van het katholicisme. Evenals Joseph Ratzinger zag Reve in Hans Küng voortaan alles wat hij verafschuwde, terwijl hij zijn boeken niet eens las. Dat laatste mag je van Ratzinger niet beweren. Als paus heeft hij onlangs Küng’s autobiografie gelezen.
Hoe dan ook, de conservatieve opvattingen van Reve gingen steeds meer zichzelf bevestigen. De lectuur van Küng had hem kunnen helpen om enige ordening aan te brengen in de rommelzolder van theologische ideeën die hij door de jaren heen als amateurtheoloog bij elkaar had vergaard. Het katholicisme werd voor hem steeds meer een eigenzinnige poëtica om tot literatuur te komen, in plaats van een levende geloofsleer die aan historische verandering onderhevig is. In de optiek van Reve had het progressieve katholicisme meegeheuld met het verderfelijke denken van de moderniteit dat haaks stond op het oude credo van de Rooms-katholieke Kerk. In 1979 vatte hij die afkeer van de moderniteit nog een kort en bondig samen in een brief aan ‘zijn lijfarts’ Jan Groothuyse:
Het hedendaagse officiële credo is: het leven is een chemisch proces; de mens is niets anders dan een gecompliceerd stuk materie; oude mensen zijn niets, jonge mensen alles waard; erotiek is identiek aan de biologische paringsdrift; prostitutie en pornografie zijn prachtig; het symbool bestaat niet meer – de reageerbuis is onze God; goed en kwaad zijn fiksies; liefde is een achterhaalde, burgerlijke illusie; etc, etc.