Gij stil geschreeuw
In zijn artikel Nader tot elkaar, God is een Reviaan hors concours, dat is opgenomen in de bundel Het volle leven, herinneringen aan Gerard Reve (2006) heeft Joost Zwagerman enkele kritische kanttekeningen geplaatst bij het boek Eigenlijk geloof ik niets uit 1990, waarin de mystiek van Gerard Reve in een breed perspectief wordt onderzocht. Zwagerman concludeert onder meer dat men in 1990 op is zoek gegaan naar een soort ‘omgekeerde intertekstualiteit – dat wil zeggen: ‘naar sporen van Reve in het werk van zijn voorgangers in plaats van nazaten.’ Zwagerman vat het postmoderne discours over God in feite in één zin samen: ‘God bestaat uitsluitend voor voor zover er teksten en ideeën over Hem bestaan.’ Maar het omgekeerde is het geval: in de postmoderne filosofie wordt er uitsluitend over God gesproken voor zover er juist géén ideeën over Hem bestaan. God duikt in de postmoderne filosofie op als een raadselachtige en afgrondelijke grensgestalte. Zwagermans opmerkingen over de postmoderne receptie van het werk van Reve gaan naar mijn mening iets te kort door de bocht. Ze laten niet alleen zien hoe in deze seculiere tijd zelfs een geletterd man als hij op religieus gebied juist ongeletterd kan zijn, maar ook hoe slecht de religieuze dimensie in het werk van Reve nog altijd begrepen wordt.
Op het eind van zijn beschouwing over de religiositeit van Reve komt Zwagerman tot een opmerkelijke conclusie. Hij sluit zich volledig aan bij een stelling die de ongeschoeide karmeliet Frans Vervooren al in 1990 al naar voren bracht, namelijk de noodzaak van mystici, ‘anarchisten’ en andere godsdienstige eenlingen in een tijd, waarin de Kerk als instituut naar de marge verdwijnt. Vanuit een mystieke levenshouding, zo heeft de geschiedenis laten zien, kan het maatschappelijk verzet bij uitstek gestalte krijgen. Met het oog op die anarchistische dimensie van de mystiek, krijgt het werk van Reve volgens Zwagerman opnieuw actualiteit: ‘Terwijl inmiddels de moskee in Nederland oprukt, is die noodzaak tot mystiek en godsdienstige anarchie alleen maar groter geworden.’ Zoals Hirsi Ali eens beweerde, dat de islam een Voltaire nodig heeft, zo zou het multiculturele Nederland van tegenwoordig best een Reve kunnen gebruiken. ‘En bij gebrek aan een nieuwe Reve, voldoet “de oude” nog volop,’ zo concludeert Zwagerman. Mystiek heeft vandaag de dag iets anarchistisch, zo luidt de redenering, waarbij overigens onvermeld blijft dat de Duitse theologe Dorothee Sölle deze gedachte uitvoerig heeft uitgewerkt in haar boek Mystiek en verzet, Gij stil geschreeuw (1997). Zij schrijft daarin onder meer het volgende:
‘Wat mij interesseert is hoe de mystici in verschillende tijden zich ten opzichte van en in hun samenleving hebben gedragen. Bepaalden wereldmijding, afzondering, eenzaamheid werkelijk de houding die adequaat is aan mystiek? Zijn er niet ook andere uitdrukkingsvormen van het mystieke bewustzijn geweest, in de samenlevingen maar ook in het leven van individuen? Hebben mystici niet, communaal en individueel, een andere houding ten opzichte van de ‘wereld’, de samenleving als geheel gehad, en wel zowel in de praxis als in theorie? Kunnen we dan uitgerekend de gevangenis, waarin we zijn in slaap gevallen, beschouwen als een eeuwig gegeven van de wereld zonder een reële historische bestemming?
Centraal in dit citaat staat een uitspraak van Maviana Rumi, de dertiende eeuwse Perzische soefi-mysticus: ‘Waarom, als Gods wereld toch zo groot is, ben je uitgerekend in een gevangenis in slaap gevallen?’ Die woorden vormen de rode draad in het boek van Dorothee Sölle. Mystiek is het tegendeel van het in slaap vallen in de gevangenis van de wereld. Tot deze visie is Sölle gekomen vanuit persoonlijke ervaringen met de bevrijdingstheologie, met name in Zuid-Amerika. De koppeling tussen radicale theologie en marxistische praxis is niet voldoende om daadwerkelijk iets te bereiken dat dieper grijpt dan de sociale verandering alleen. Of in de woorden van Sölle: ‘Mijn persoonlijke kennis van veel groepen uit het pacifistisch, ecologisch en economisch verzet, het laatste vooral in landen van de ‘ellende-wereld’, leert me dat ervaring, analyse en inzicht op zichzelf te zwak zijn om ons uit de gevangenis, waarin we in slaap gevallen zijn, te halen. We hebben een andere taal nodig die de herinnering aan bevrijding en de belofte, het perspectief van vrijheid voor allen, wakker houdt en zich aan anderen mededeelt. We hebben een andere hoop nodig dan de politiek berekenbare, wetenschappelijk voorspelbare.
De natuurwetenschap en de techniek hebben de illusie gecreëerd dat de wereld maakbaar is, dat de autonome mens zelf de heerschappij kan uitoefenen over alle levende wezens en over de als hulpbronnen gebruikte elementen. Die gedachte is volgens Sölle alle perken te buiten gegaan. ‘Onrechtmatige toe-eigening, macht, onderwerping en gebruik bepalen de verhouding tot de natuurlijke leefwereld en bedreigen het gehele leven op de kleine blauwe planeet. Steeds meer mensen krijgen in onze tijd het gevoel dat een andere spirituele grondslag voor het overleven van de aarde en al haar bewoners noodzakelijk is.
Het boek Mystiek en verzet, Gij stil geschreeuw is het ‘magnus opus’ van Dorothee Sölle, haar levenswerk, waar ze tientallen jaren aan heeft gewerkt. Daar waar de maatschappij in beweging is, zo stelt Sölle, duikt altijd en overal de mysticus op. ‘Mystiek is geen vlucht uit de wereld,’ stelt Sölle‘. Het is geen softe hobby voor positivo’s. ‘De werkelijke mystieke reis heeft een groter doel dan ons “positief denken” te leren en zowel ons vermogen tot kritiseren als tot lijden in slaap te sussen. Mystiek betekent niet dat je in de woestijn gaat zitten en vervolgens niet meer met mensen praat. De grote mystici van alle religies hebben weliswaar in conflict met hun samenleving geleefd, maar daaruit ook hun inspiratie geput. Mystiek en engagement gaan perfect samen.’
Op basis van talrijke bronnen van mystici uit heel uiteenlopende religies en culturen schetst Sölle een eigenzinnig beeld van de mystiek. ‘Mystiek is de ervaring van de eenheid en de heelheid van het leven. Het is een soort onmiddellijke waarneming van de werkelijkheid waarbij de mysticus de ogen leent van God die bezit van hem neemt. Mystieke schouwen is dan ook het onverbiddelijke waarnemen van de gebrokenheid van het leven.’ (..) ‘Lijden aan de gebrokenheid en die ondraaglijk vinden – dat behoort tot de mystiek. Zonder mystiek verkommert het beeld van de mens tot een consumerende en producerende machine, die God niet nodig heeft noch zijn beeld kan zijn.’
‘Misschien is de trivialisering van het leven wel de sterkste anti-mystieke kracht die het leven bedreigt’, zo stelt Sölle vast. Maar de mysticus breekt met deze drang tot trivialiseren. ‘Doe maar gewoon. Je moet met je tijd mee gaan. Je kunt er toch niets aan veranderen.’ Met die fatalistische houding breekt de mysticus. Hij trekt zijn geest terug uit de wereld om vervolgens met dubbele kracht in de wereld terug te keren. De mysticus is een belangeloze en ik-loze criticus van de samenleving. Het streven naar ik-loosheid, bezitloosheid en geweldloosheid zijn de grondslagen voor verandering in ons leven. Ego, geweld en bezit zijn de obstakels die dit streven in de weg staan. Niet dat Sölle pleit voor een totaal verlies van het ik of voor een leven zonder bezit, maar aan de hand van grote mystici uit het verleden wijst ze op de waarde van een kritische blik op ego, bezit en geweld.
De diepe verwondering van de mysticus is de eerste stap van het zichzelf verlaten, het loslaten, de bewustwording van het gemis van God. Want wie God zoekt moet hem verlaten en de donkere nacht binnengaan, zoals mystici dat noemen. Compassie is wat de mysticus drijft . Mystiek is een exclusieve ervaring van de bevoorrechte enkeling, maar een elementaire en nieuwe gewaarwording van de wereld die voor iedereen is weggelegd. Sölle wil de mystiek democratiseren en van zijn elitaire imago ontdoen. Spreken over democratisering van de mystiek betekent dan ook ‘de mystiek herkennen in de alledaagsheden van een leven dat zich niet conformeert.’ Zo krijgt de mysticus bij Sölle de trekken van een rebel. Maar het denken en handelen van de mysticus blijft voortdurend in een relatie tot de andersdenkenden. Het is een houding die niemand uitsluit of elimineert.
De strijd van de mysticus is geweldloos maar niet te stuiten. Zijn missie is niet de verlossing van het eigen zelf, maar de bevrijding van de onderdrukte ander. ‘Zonder Gods bijzondere voorliefde voor de armen en voor deze planeet, is het Godsverlangen, een atomistische illusie.’ In een interview na het verschijnen van haar boek in 1997 verklaarde Sölle: ‘Gods partij is de partij van de losers, niet de partij van de winnaars. Dat hoef ik toch niet voortdurend te herhalen. Als de beurzen weer omhoog schieten vraag ik me af wie er nu weer verliest. Moeder Aarde is zo’n loser. In deze wereld heeft slechts 20 procent van de mensen het recht te leven. Kennelijk wordt 80 procent gezien als drek. Om te komen tot een wereld waarin voor iedereen plaats is hebben we zowel mystiek als verzet nodig. Ik hoop dat ze beide veel nieuwe vormen vinden.’
Als ik het betoog van Sölle bekruipt me het gevoel dat zij iets op het spoor is wat vergeten en misschien wel verdringen is door al die maatschappijkritische theologen die na de grote omwenteling van de jaren zestig de dogma’ van de traditionele geloofsleer hebben ingeruild voor de retoriek van de sociale revolutie. In de moderne tijd werd het convertionele christendom steeds meer als een beklemming ervaren. Het christelijk godsbeeld pakte in de praktijk uit als een radicale inperking van het menselijk bestaan. Het ethisch appèl, dat aan de basis lag van deze religie, was overwoekerd geraakt door een hang naar spiritualiteit en wereldverzaking. Zo was het christendom niet langer een ideaal voor deze wereld, maar een droom over het hiernamaals. De christelijke charitas heeft zich versmald tot iets vaags wat wij ‘naastenliefde’ zijn gaan noemen, maar de radicaliteit, die ooit aan het christendom ten grondslag lag, is door de eeuwen heen verwaterd. Het christelijk gedachtegoed is gespiritualiseerd en daarmee onschadelijk gemaakt.
Van de weeromstuit heeft de theologische vernieuwing van de jaren zestig de spiritualiteit vergeten. Toen Marx zijn intrede deed, werd de mysticus afgedankt. In al die radicale bekommernis om de wereld werd ‘het stille geschreeuw van God’ niet meer gehoord. Maar juist in de meeste hopeloze ellende van de sociale onderdrukking ontdekte Sölle een domein waar de woorden van Marx geen vat op hebben. Juist in de taal van de slachtoffers is het stille geschreeuw van God nog te te horen. Sölle citeert Leonardo Boff, een van de toonaangevende Braziliaanse bevrijdingstheologen: ’ Marx zit er naast. Op dit laatste niveau is het geloof geen opium, maar een stralende bevrijding, licht dat het donker verdrijft, en leven boven de dood uit….’ Waarom, als Gods wereld toch zo groot is, zijn wij uitgerekend in een gevangenis in slaap gevallen.