Buitenbeentjes in de natuur

Het is zo’n zes weken geleden, dat ik fietsend in de stad Joris Collier tegenkwam. Op de kruising van de Tuinen en de Oosterkade stond hij opeens naast me. Ook op de fiets. Wil je een tentoonstelling openen? vroeg Joris. Het is op 3 september en het gaat over buitenbeentjes. Ik had geeneens tijd om na te denken, want het verkeer zette zich al weer in beweging. Joris verdween richting Vlietsterbrug en ik moest rechtsaf. ‘Dat is goed !’ riep ik nog, en fietste weg. Een paar seconden later hoorde ik een ijselijke gil achter me. Er was een kind aangereden en het gegil ging me door merg en been. Er klopt iets niet in deze wereld, dacht ik nog. De natuur zit niet goed in elkaar. Waarom moet alles zo lopen als het loopt, als het voor hetzelfde geld ook anders had gekund. Beter, efficiënter en met minder ellende. Maar de natuur is de natuur de dingen gaan zoals ze gaan.

Buitenbeentjes, ook zoiets. Ik heb niets met buitenbeentjes, dacht ik nog. Het woord alleen al staat me tegen, alsof het normale niet goed genoeg is. Alsof we altijd maar weer het uitzonderlijke als voorbeeld moeten stellen. Doe maar gewoon, dat is al buitengewoon genoeg. Wat zeg ik, het gewone is idioot. De natuur is helemaal geen geordend systeem, zoals dat ons wordt voorgesteld in fraaie leerboekjes op school. De natuur is één grote puinbak waar voortdurend heel veel mis gaat. Je steekt de straat over en er wordt een kind aangereden. Hoezo buitenbeentjes, en dat in het natuurmuseum! Let wel: Natuur-Museum! Hoe verzin je zoiets? Natura artis magistra. Ja, aan mijn, hoela. De natuur is chaos, net als de kunst trouwens.

Een museum daarentegen is een reservaat, een kunstmatig domein, waar iets op onnatuurlijke wijze voortleeft, wat in de vrije natuur allang had dood moeten zijn.  Een natuurmuseum is zo’n dodenakker bij uitstek. Het is letterlijk de dood in de pot. Opgezette geraamte van potvissen. Babylijkje op sterk water. Vissen in nagemaakte onderwaterwerelden. Zoals een museum in feite een mausoleum is voor de kunst, zo is een natuurmuseum een mortuarium voor de natuur. Wat heb je daar als kunstenaar in godsnaam te zoeken? Maar ik had al ja gezegd. Tegen Joris zeg je nu eenmaal niet gauw nee. Dat heb je met buitenbeentes. Die doen alles altijd anders dan anders.

Natura artis magistra. Dat las ik vroeger als kind, als ik met mijn moeder met lijn 9 naar de stad reed. Het stond met gouden letters op een oud gebouw dat ‘ARTIS’ heette: de dierentuin aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam. ‘De natuur is de leermeester van de kunst’, zo wordt deze antieke wijsheid doorgaans vertaald. Maar de zin betekende oorspronkelijk heel iets anders. De natuur is een kracht die altijd weer zijn eigen weg zoekt. Een gedresseerde aap zal zijn kunstjes eindeloos herhalen, totdat hij een banaan ziet liggen. Dan is hij al zijn kunstjes plotseling helemaal vergeten. De oerdrift van de natuur breekt dan door het vernis van de beschaving heen. Met andere woorden: drift en instinct zijn de aangeleerde kunstjes van de cultuur altijd de baas. Natura artis magistra betekent zoets als : het bloed kruipt waar het niet gaan kan.

Is de natuur wel de leermeester van de kunst? Die vraag bleef in mijn kop rondspoken. Deze week las ik het boek Tegennatuur. Het is een roman geschreven door Michel van Eeten, een professor aan de Technische Hogeschool in Delft, waar hij onderzoek doet naar het managen van processen. Zo onderzocht hij het gedrag van uiteenlopende ‘buitenbeentjes’ zoals cybercriminelen, tramconducteurs en rendiermanagers. Hij is vooral geïnteresseerd in de vraag hoe je de natuur zelf kunt managen. Een onmogelijke opgave, zo lijkt het. Zijn roman Tegennatuur gaat dan ook over de oplosbaarheid van onoplosbare problemen, anders gezegd: over het grensgebied tussen het natuurlijke en tegennatuurlijke.

Er komen vragen in beeld die in feite geen antwoord kennen, vooral in gebieden waar de belangen van de natuur en de mens haaks op elkaar staan. Hoe kun je zulke conflicterende belangen als natuurbehoud, watermanagement en energievoorzieningen met elkaar in een wankele balans brengen, zonder zelf het gevoel te krijgen dat jezelf volledig voor de gek houdt. Want dat gevoel krijg je voortdurend als het boek Tegennatuur leest. Wie zich bezig houdt met ‘het managen van de natuur’, moet zichzelf voortdurend voor de gek houden. We houden de natuur in stand om een het goede gevoel te creëren dat we het uiteindelijk – ondanks al onze tegennatuurlijke technologie – toch heel goed met de natuur voor hebben.

Zo ontdekt de hoofdpersoon in de roman Tegennatuur een wereld waarin miljarden worden uitgegeven aan heropvoedingskampen voor vissen, helikopters om vogels te tellen en geavanceerde controlecentra die dieren observeren alsof het ruimtevaartuigen zijn. Het lukt ons steeds beter om onder kunstmatige omstandigheden bedreigde soorten bij te kweken. In het stroomgebied van de Columbia-rivier in Amerika bijvoorbeeld dreigde een zeldzame zalmsoort uit te sterven door de aanleg van een waterkrachtcentrale. Daarom werden er  gigantische bassins aangelegd voor het bijkweken van die bedreigde zalmsoort, totdat men ontdekte, dat de gekweekte zalm de kleur aannam van het witte waterbassin. Eenmaal teruggeplaatst in de natuur stak deze zalm als neonverlichting af tegen de waterbedding van de rivier, waardoor ze een dankbare prooi werd voor overvliegende roofvogels.

Toen men de bodem van het bassin in vlekkerige camouflagekleuren had overgeschilderd, nam de gekweekte zalm zijn natuurlijke kleur weer aan. Maar toen dreigde er een nieuw gevaar. Vissen die opgroeien in een onnatuurlijk bassin hebben geleerd dat het eten van boven komt. Als ze dan weer teruggeplaatst worden in een natuurlijke omgeving, zijn ze verkeerd geconditioneerd. Zodra deze vissen schaduwen bij het wateroppervlak zien, komen ze naar boven, omdat ze denken dat ze gevoerd worden. Maar in de natuur zijn die schaduwen meestal afkomstig van roofdieren.  Zo worden deze gekweekte vissen onbedoeld getraind om als maaltijd aan te dienen voor hun natuurlijke vijanden. ‘Een hevig gesubsidieerde maaltijd’, zo merkt de hoofdpersoon op in de roman Tegennatuur. Maar de mens weet van heen wijken in de wereld van de tegennatuur. Gekweekte vissen worden voortaan getraind om weer bang te zijn voor schaduwen aan het oppervlak.

Bij het natuurbehoud, zo concludeert Van Eeten, is het beleid er niet op gericht om voor onoplosbare problemen een oplossing te vinden, maar voor een onoplosbaar probleem een procedure te bedenken en een programma met garanties, en vervolgens een instantie in het leven te roepen die zich met het bewaken van die garanties bezig houdt. Daar precies bevindt zich de grens tussen natuur en tegennatuur. Het probleem wordt in feite voortdurend verschoven, door het onoplosbare van het probleem zodanig te herformuleren dat de schijn van oplosbaarheid krijgt. Dat is de tegennatuur in optima forma, die misschien wel even onnatuurlijk is als de natuur van nature natuurlijk is. De meest verfijnde technologie wordt ontwikkeld om de gevolgen van rampen te herstellen die de technologie in de natuur heeft aangericht.

Deze zomer bijvoorbeeld is er door ingenieurs een technisch hoogstandje verricht door het olielek in de golf van Californië op afstand af te sluiten met een soort wonderklep. De natuur had zoiets niet na kunnen doen. Ondertussen bleek dat de natuur zelf het merendeel van de gelekte olie al op biologische wijze had afgebroken. Hoezo tegennatuur? De natuur neemt zijn eigen loop en laat zich geen kunstjes leren. Dat natuurlijke drift van de aap die een banaan ziet liggen is veel krachtiger dan de kunstmatige tegennatuur van de dompteur die hem een kunstje heeft bijgebracht.. We kunnen met alle te technische middelen die ons ten dienste staan de natuur is stand willen houden, maar de natuur is niet te temmen. Laat staan te sturen of te managen.

Is het domein van de kunst, zo vroeg ik  mij af, misschien ook een vorm van tegennatuur, dat wil zeggen: een onnatuurlijke kweekvijver voor uitstervende soorten, buitenbeentjes bijvoorbeeld. Zo worden buitenbeentjes van de kunst misschien wel gekoesterd uit oogpunt van een onnatuurlijk natuurbehoud, vooral als die zeldzame soort op het punt staan om uit te sterven. Met andere woorden: de populatie van beeldend kunstenaars vormt in feite een beschermde diersoort, die in de vrije natuur allang was uitgestorven. Het is natuur die door de tegennatuur in stand wordt gehouden. Zo bezien zijn buitenbeentjes in de kunst de tegennatuur in het kwadraat. Met hun hoge aaibaarheidsfactor wekken ze een onnatuurlijk gevoel van heftige dierenliefde op, juist omdat zij allang uitgestorven hadden moeten zijn. Buitenbeentjes in de kunst, zijn de panda’s in de natuur, het symbool bij uitstek voor ons streven om met de linker hand de natuur te behouden, die we met de rechterhand naar de kloten laten gaan.

Uitsterven is in de ogen van de mens het ergste wat in de natuur kan gebeuren. Daarom houden we reservaten in stand, leggen we kruiptunnels onder snelwegen aan voor de egel de wrotmûs. Daarvoor maken we de grillige loop van een natuurlijke beek, die we eerst kaarsrecht hebben gemaakt in het kader van de ruilverkaveling, vervolgens weer krom en spreken dan van ge-re-de- naturaliseerde beken. Daarvoor richten we tentoonstellingen in voor buitenbeentjes en dat nog wel in de meest onnatuurlijke biotoop, die voor kunst denkbaar is: een museum voor de natuur, de dodenakker van de tegennatuur.

Toen ik van de week hier voor het eerst kwam kijken, was het een grote puinbak die ik aantrof, een prettig gestoorde chaos, die in de verte heel natuurlijk aandeed, zoiets als de ideale biotoop voor buitenbeentjes. Dat is het laatste wat je verwacht in een stofvrije natuurtempel, tussen met Glassex opgepoetste vitrines waarin de natuur zelf zo dood is als een pier. Inmiddels is de ergste troep weer keurig opgeruimd. Maar buitenbeentjes zijn niet dood te meppen, ook al worden voortdurend gemaand om in het gareel te lopen en hun rotzooi op te ruimen die ze altijd weer laten slingeren. Kortom, om zich zo natuurlijk mogelijk te gedragen, ook in een omgeving die in wezen tegennatuurlijk is.

Buitenbeentjes zijn niet tegennatuurlijk. Ze zijn even natuurlijk als de natuur zelf, ook al doen mensen soms nog zo ons hun best, om ons van het tegendeel te overtuigen. Een natuurmuseum is het museale reservaat waar de natuur van zijn natuur wordt ontdaan. Buitenbeentjes horen dan ook helemaal niet thuis in een natuurmuseum. Die omgeving hier is even tegennatuurlijk als zo’n wit waterbassin waar gekweekte zalm de verkeerde kleur aanneemt en zo geleerd wordt om als maaltijd gaat dienen voor zijn natuurlijke vijanden. Het zijn de buitenbeentjes die ons er telkens weer aan herinneren, dat de natuur niet te temmen is, laat staan te managen. Ze gaan voor de banaan en niet voor het kunstje. Zo vormen de buitenbeentje het overtuigend bewijs van een stelling die zo vaak verkeerd wordt begrepen: natura artis magistra. Anders gezegd: het buitenbeentje kruipt waar het bloed niet gaan kan.