‘In het schooljaar 1960-1961, toen de jongen op Groot-Rolduc verbleef, werd hij drie keer seksueel misbruikt door de collega van Gijsen, schrijft hij in het klaagschrift. Dat gebeurde op de kamer van de priester, aan het einde van de herengang. Het klaagschrift: “Klager walgt letterlijk van het steeds bij hem terugkomende beeld van de omhoog getrokken zwarte toga van deze aangeklaagde en de geur die hem daarbij tegemoet kwam. Klager werd niet alleen zelf betast maar moest ook de docent bevredigen.’
Aldus Joep Dohmen in een artikel in de NRC van 15 september j.l. over het ongewenste seksueel gedrag van de latere bisschop Gijsen in het kleinseminarie Rolduc. Het bericht vormde het voorlopige hoogtepunt in een reeks van onthullingen over seksueel misbruik van jongens door katholieke priesters in de eerste decennia na de oorlog. Ik volg deze berichten met verbazing en zo nu en dan met verbijstering. Als katholieke jongen, die begin jaren zestig bij de paters Jezuïeten op school ging, had ik mijn ogen en oren natuurlijk niet in mijn zak zitten. Er gebeurde wel eens wat, maar we deden daar niet moeilijk over. Zoals ik eerder schreef in mijn log Masturbi et mastorbi van 3 maart vorig jaar: het hoorde er gewoon bij.
Enige tijd geleden kreeg ik verhalen te horen van een voormalig klasgenoot, die de seksuele bemoeienis van de paters jezuïeten aan den lijve had ondervonden, met alle rampzalige gevolgen van dien op latere leeftijd. Ik zelf heb destijds geen enkele ervaring opgedaan die ook maar in die richting wijst. Vandaar ook mijn verbazing en verbijstering over de huidige berichtgeving. Die betreffen vooral de omvang van het gebeuren. Je kunt met recht spreken van een catastrofe, waarvan de de gevolgen nog steeds niet te overzien zijn. Het is nog maar de vraag of de Katholieke Kerk als instituut deze catastrofe uiteindelijk zal overleven.
Bij alle berichtgeving vallen mij twee dingen op. Ten eerste het sensationele karakter daarvan. Er wordt veel aandacht geschonken aan schokkende en soms zelfs weerzinwekkende details. Het hierboven geciteerde artikel in de NRC is daar een duidelijk voorbeeld van. Ten tweede: het gebrek aan een diepgaande analyse. Vrijwel nergens lees iets over de werkelijke achtergronden van dit gebeuren. Hoe heeft het zover kunnen komen? In welk klimaat speelde dat zich af? In de jaren na de oorlog kwam vooral in Nederland vanuit de katholieke menswetenschappen een tegenbeweging op gang die zich verzette tegen het ongezonde geloofsleven in katholieke gezinnen, maar ook tegen het seksueel verziekte klimaat op de katholieke seminaries.
Ik heb daar in het kader van mijn onderzoek naar de periode van naoorlogse secularisering het een en ander over geschreven, ook op dit weblog. Vanuit Rome werden deze progressieve ontwikkelingen al in de jaren vijftig hardhandig de kop ingedrukt. In de commentaren op het seksueel misbruik lees je daar weinig over. De mislukte revolte van de katholieken in de jaren zestig heeft alles te maken met deze structurele repressie vanuit Rome. In de berichten over het seksuele misbruik gaat het steeds over de incidenten, niet over het algehele beeld.
Ook in lees je over de beleving van de daders. Wat ging er in hen om? Hoe hebben zij hun schuld achteraf beleefd, zo mogelijk verwerkt of structureel verdrongen? Welke lijdenswegen zijn wellicht ook door de daders afgelegd? Natuurlijk ligt het voor de hand, dat de eerste aandacht uitgaat naar de slachtoffers. Jarenlang is hun leed miskend, of sterker nog, kregen zij te horen dat zij hun mond moesten houden, omdat zij een openbare aanklacht de belangen van de Kerk zouden schaden. Dat neemt niet weg dat ook de daders in wezen slachtoffers zijn geweest. Hun leven werd uiteindelijk vergald door een instituut en een ideologie die het vaak slecht met de mens voor had, ook al werd het tegendeel gepredikt.
Wat dat betreft verschilde het katholicisme niet zoveel met de meest repressieve vormen van totalitaire ideologie. Gerard Reve heeft daar – wijs geworden uit eigen ervaring – behartenswaardige dingen over geschreven. Het wordt tijd dat de misstanden binnen de Katholieke Kerk eens binnen een breder kader worden geanalyseerd. De ziektekiemen uit de tijd van de verzuiling waren niet alleen van Roomse origine, waarmee overigens geen enkel woord ter ontlasting van deze misdadige toestanden is gezegd.
Nu is dan zelfs Gijsen, de voormalige bisschop Roermond, in opspraak geraakt. Navrant is dat het juist deze Gijsen is geweest die zich in 1970 fel keerde tegen de vernieuwingen binnen katholiek Nederland na het Tweede Vaticaans Concilie. In zijn boek De kromstaf als wapen, bisschopsbenoemingen in Nederland (1988) citeert Richard Auwerda uitgebreid uit de brochure De priester en de crisis in de kerk, een voordracht die dr. J.M. Gijsen op 15 juni 1970 in Sittard hield voor een aantal Nederlandse en Belgische priesters. Auwerda schetst een beeld van de toenmalige Gijsen als een getroebleerd en gefrustreerd figuur met duidelijke gezondheidsklachten. Het is achteraf een raadsel hoe zo’n brekebeen korte tijd later door de paus – tegen elke voordracht in – tot bisschop van Roermond kon worden benoemd. Gijsens kritische brochure uit 1970 heeft daarbij waarschijnlijk een cruciale rol gespeeld.
In deze brochure verweet Gijsen de toenmalige progressieve kerkleiders in Nederland ‘een politiek van sussen en sparen.’ Zij zouden zich laten meeslepen ‘door doelbewust en handig manoeuvrerende afbrekers van de kerk als zodanig,’ ‘Men vraagt zich wel eens verbijsterd af’, zo schreef hij, ‘of deze voorgangers en leiders niet in feite slaven zijn van een aantal doordrijvers, die voor geen enkel wezenlijk geloofspunt meer respect tonen, als het niet past in een streven naar een totale secularisering van denken en leven, waarin niet alleen voor een kerk, maar ook voor een God geen plaats meer is.’ Daarna volgde een vergelijking met Nazi-Duitsland, waar ook de verantwoordelijke leiders verstek lieten gaan. Opvallend is dat Gijsen in deze brochure dezelfde woorden gebruikte als kardinaal Simonis onlangs bezigde, toen hij sprak over zijn onwetendheid met betrekking tot de seksuele misstanden in de internaten binnen zijn bisdom: ‘Wir haben es nicht gewusst… ‘
Kortom, de vernieuwingen van de jaren zestig zijn gesmoord in een Vaticaanse politiek van repressie met een catastrofe als gevolg. Al met al gaat het mij aan het hart, dat een tweeduizend jaar oud religieus instituut op deze wijze op de schroothoop van de geschiedenis dreigt te belanden. Natuurlijk zijn daar de geestelijke leiders binnen het Vaticaan zelf het meest schuldig aan. Maar ik moet er niet aan denken, dat er een wereld op komst is, waarin de Katholieke Kerk niet meer zou bestaan. Dit instituut is mondiaal gezien nog altijd broodnodig, al was het maar als tegenwicht voor het allengs om zich heen grijpend materialisme en hedonisme.
Die kritische rol kunnen we niet overlaten aan religies die een structureel probleem hebben met het gewelddadig fundamentalisme. Het katholicisme is al in de negentiende eeuw het gevecht aangegaan met de moderniteit. Die kritische rol heeft er uiteindelijk toe geleid, dat de Katholieke Kerk de voeling met de hedendaagse wereld volledig is kwijtgeraakt. De misstanden, die nu aan het licht komen, werden niet in de laatste plaats veroorzaakt door een verstarde, defensieve houding tegenover de moderniteit, die uiteindelijk niet alleen tot onleefbare toestanden heeft geleid, maar ook tot een tragisch gebrek aan zelfreinigend vermogen.