n veel primitieve samenlevingen was het de gift, die mensen samenbond, zodanig zelfs dat vijandige stammen respect voor elkaar konden opbrengen en in vrede konden samenleven. In het ritueel van de potlatch: de excessieve gift, een antropologisch fenomeen dat door Marcel Mauss in al zijn facetten beschreven is. Oorspronkelijk werd de potlatch gehouden om de levenscyclus te vieren, zoals de geboorte van een kind. Het was een ritueel van een massaal verkwisten en weggeven van luxegoederen, soms zelfs de vernietiging daarvan. Potlatch is de bezwering van vervreemding, het uitdrijven van kwaad en geweld, de viering van een gemeenschap. Hoe meer de gever geeft, des te groter wordt zijn prestige. Potlatch is een edelmoedige explosie van vrijgevigheid, die haaks staat op het de hedendaagse explosieve accumalatie van bezit. ‘Elk bezit is een tekort’, zei Mark Twain. ‘Elke gift is een verrijking’, zo leert ons de potlatch.
Marcel Mauss (1872-1905) heeft het fenomeen ‘de gift’ als een alternatief opgeworpen voor de traditionele – op berekening en winstbejag gebaseerde – economie. Mauss’ gedachten over de gift, zoals verwoord in Essay sur le don (1924), hebben veel filosofen geïnspireerd, vooral degenen die op zoek waren naar een meer humanistische basis voor de intermenselijke verhoudingen binnen een (nieuwe) economische structuur. Een van die filosofen was Georges Bataille. Hij werkte de gedachten van Marcel Mauss verder uit in zijn boek La Part maudite (1946-9), waarin hij de potlatch als basis nam voor een alternatieve economie. Potlatch is in feite de hoogste vorm van geven. Het is een ritueel dat de kunst overstijgt. Het is pure poëzie, sterker nog, het is poëzie in actie, de ware performatieve poëzie. In het spoor van Mauss werd Bataille de eerste echte theoreticus van de potlatch. Guy Debord zou de tweede worden.
Verwijzend naar het antropologisch onderzoek van Marcel Mauss had ook Johan Huizinga al eens op het fenomeen potlatch gewezen. Dat deed hij in zijn boek Homo Ludens dat al in 1938 verscheen was. Het spel wordt door Huizinga bechreven als een is een strijd om niet, een basaal kenmerk van het leven dat ouder is dan de cultuur. Zoals een dier een biologische drang heeft tot spelen, zo vindt de mens pas in het spel misschien wel zijn diepste vervulling. In het spel ‘speelt’ iets mee wat moeilijk te benoemen is. Het is geen instinct of iets fysiologisch, maar ook niet iets geestelijks of psychologisch, eerder iets wat tot het spel zelf behoort en natuur met cultuur verbindt. Kort na de oorlog raakte de Homo Ludens van Huizinga in Frankrijk in brede kringen bekend. Het boek verwierf bij de situationisten later zelfs een zekere cultstatus.
Er loopt dus een rechte lijn tussen Huizinga’s gedachten over het spel als cultureel fenomeen en de ludieke revolte van de jaren zestig. Deze revolutie greep terug op ideeën die al decennia lang voor het oprapen lagen voor iedereen die de draagwijdte ervan wilde zien, zoals Stephen Toulmin beweerde in zijn boek Cosmopolis (1993). Constant las Huizinga’s Homo ludens eind jaren vijftig en plaatste het in een politiek-maatschappelijk kader door het vrije spel in de cultuur als provocatief wapen tegenover de wereld van het nut te plaatsen. In de breuk van de jaren zestig kwam iets bloot te liggen van een diep onbehagen in de cultuur, waarvan Freud al in 1930 in de contouren had geschetst in een antropologische analyse.
In de Homo ludens beperkte Huizinga het fenomeen potlatch overigens niet tot de rituele gave of verspilling, maar bracht het ook in verband de rituele vernieling van eigen bezittingen om zo pralend te laten zien dat men ze missen kan: ‘Ook deze rituele vernielingen gaan gepaard met dramatisch ritueel, met hooghartige uitdagingen.‘ Huizinga wees op het agonale instinct als belangrijkste kenmerk van het gehele complex van de potlatch: ‘Primair is het spel der gemeenschap tot een verhoging van de collectieve en individuele persoonlijkheid. Het is een ernstig spel, een rampzalig spel, een bloedig spel somtijds, een heilig spel, maar niettemin een spel.‘
Voor de situationisten onder leiding van Guy Debord werd de potlatch uiteindelijk het ultieme verzet tegen de traditionele economie. De wetten van de economie liggen aan de basis van alles, zelfs aan de basis van de kunst, zo werd geredeneerd. Potlatch was ook een belangrijke inspiratiebron voor de revolte van mei ’68 in Parijs, de eerste en tot nog toe laatste revolte tegen de spektakelmaatschappij. De poëzie lag opeens op straat. Onder de straatstenen lag het strand. Omdat de potlatch per definitie onomkeerbaar is – zoals een offer dat ook is – is de potlatch het instrument bij uitstek om de absurditeit van overconsumptie binnen het traditionele economische systeem aan het licht te brengen.
Volgens de situationisten was de tribale gift het bewijs bij uitstek dat individuen wel degelijk harmonieus konden samenleven, zelfs in een gestructureerd economisch systeem. Die economie moet echter op een andere manier libidinaal verankerd worden. Het is de taak van de kunst om dat aan het licht te brengen. Het leven moet niet op narcisme en winstbejag zijn gericht, maar op zich oriënteren op erotisch altruïsme. Op de antropologische logica van het geven in plaats van het nemen. Op de gave van de gift. Op de fatale strategie van de uitverkoop: het nieuwe anarcho-communisme.
In de jaren zestig vormden anti-kapitalisme en antifascisme het devies van de opponenten van de koude oorlog ideologie. De avant-garde devalueerde in die tijd tot een trend in de cultuurindustrie, een modegril in dienst van de consumptiemaatschappij. Het artistieke experiment was niet langer subversief en stond niet meer haaks op de gevestigde orde. Het inzicht won terrein, dat er een gouden navelstreng bestond die de avant-garde verbond met de belangen van de elite en het grootkapitaal. Kunst maakte deel uit van een systeem, dat alleen nog ontregeld kon worden door de kunst als zodanig op te heffen. Een jonge generatie groeide op die radicaal brak met de idealen van hun ouders. Een nieuw soort idealisten begon met zijn gang door de instituties. Dezelfde idealisten die nu in de beklaagdenbank staan, omdat zij de vaderrol in de verweesde samenleving niet op zich wilden nemen.
Ik denk dat een alternatieve economie nog altijd mogelijk is, een economie van de nutteloosheid, van de verkwisting, van het wegwerpen, van de rituele gift, van de potlatch. Door het implanteren van alternatieve economiesystemen kunnen fatale processen wellicht omgebogen worden. De exponentiële versnelling waarin de wereldeconomie gevangen zit (overproductie, overconsumptie, uitputting van grondstoffen, uitschakeling van vrije energie en creativiteit) leidt vroeg of laat onherroepelijk tot een catastrofe. We kunnen de ogen sluiten voor dit gegeven, maar dan gaat de boel absoluut naar de verdommenis. We zullen alternatieve spelsystemen moeten uitvinden die mensen weghalen uit hun kokergedrag en kokerdenken. De wereld moet opnieuw met zinloosheid worden geïnjecteerd.
De vraag is natuurlijk of je deze alternatieve economie binnen of buiten het bestaande systeem (of misschien zelfs de bestaande orde) moet creëren. Dat is het dilemma van de sixties: ‘drop in‘ of ‘dop out‘. Bestaat er eigenlijk nog wel zoiets een ‘outside’ buiten het systeem? Loopt elke poging tot ontsnapping niet dood in het labyrint? Wordt elke daad van verzet niet voortdurend door het systeem geïncorporeerd? Vooralsnog ga ik er vanuit dat er binnen het systeem nog het een en ander mogelijk is. ‘Dit spel’, zegt Hamlet, ‘geeft me de ban waarin ik het geweten van de koning vangen kan’. Dit spel, zeg ik, geeft me de ban waarin het systeem wellicht een heel klein beetje kan ontregelen. Vraag me niet naar concrete toepassingen. Die heb ik niet. Ik heb alleen wat vage ideeën. Ik type wat woorden op een scherm, that’s all.
Het internet is het domein bij uitstek waar de potlatch opnieuw gepraktiseerd kan worden. Potlatch is een daad die de logica van de tijd doorbreekt. Er is de gever, het geschenk en nog iets dat niet te benoemen valt, iets mysterieus waarin het verlangen zich uitkristalliseert tot iets nieuws. Internet maakt potlatch magisch. Internet is een nieuw publiek domein, waar kunst, literatuur en poëzie onmiddellijk en onomkeerbaar als een offer worden afgestaan aan een anoniem publiek. De lezer is een afwezige leegte, die onmiddellijk aanwezig is in een ogenschijnlijk andere dimensie. Schrijven op internet is het geven van een excessieve gift. Internet schept voor iedereen waar ook ter wereld de mogelijkheid om de kraan wijd open te zetten. Internet is een netwerk van open sources. Internet bevordert het om niet weggeven van informatie: controversieel, provocatief en destructief. In die zin is ook Wilkileaks een hedendaagse vorm van potlatch.
Internet is de stroom van de tijdloze tijd, en tegelijk de uitgestrektheid van de ruimteloze ruimte. Een afstand doen van woorden die onomkeerbaar zich verwijderen in een onpeilbaar leegte. De vernietiging van de tekst als tijdloos momentum is een proces dat zich voltrekt op internet. Internet is magisch, als een wormgat in de tijdruimte. Internet is spiritueel, omdat het woord zich losmaakt van zijn materiële drager (het tablet, het papier, de rol, het boek). Het woord is letterlijk stroom geworden en leeft onder ons. Het woord stroomt. De taal wordt vloeibaar. Het spreken verwijdt zich tot geschreven tekst, omgekeerd lost de tekst zich op in het gedruis van het spreken. Daarmee keert de magisch-orale aura van het gesproken woord terug in het domein van de geschreven taal. Internet is het vruchtwater voor het levende woord in een dode wereld. Internet is een gift voor de levende doden.