Hertje
Een bordje bitterballen onder een hertje. Graaicultuur heb je ook. Bonuscultuur. Smeergeldcultuur. De kunst kan het stellen zonder hun centen. Er zal geen viool minder om kinken als de Hollandse politici hun kasboekjes controleren, Maar laar er geen kunstpraatjes uit hun mond komen. Halverwege hun tong sterven die aan de alcoholische dampen.
Aldus Gerrit Komrij gisteravond op de achterpagina van de NRC. In deze column met de pakkende titel ‘zuipcultuur’ neemt ook onze nationale piskijker stelling in het hoog oplaaiende debat over de bezuinigingen op cultuur. Je moet tegenwoordig wel een hele grote cultuurbarbaar zijn om niet in het openbaar je verontwaardiging te willen uiten. In alle kranten lees je opiniestukken over de waarde van de kunst. Over elite-kunst en massa-kunst. Over de diepe kloof die is ontstaan tussen de avant-garde en het grote publiek. En over de stupiditeit van politici die nog altijd niet snappen hoe belangrijk kunst en cultuur wel niet zijn. Politici zijn domme mensen. Kunstenaars niet. Die zijn edel en humaan. Kunst moet want het is goed. Mijn generatie is dat met de paplepel ingegoten, door Pierre Janssen, Openbaar Kunstbezit, museumlessen op de lagere school en fingerpainting in het handarbeidlokaal. Ik moet dus ook heel verontwaardigd zijn. Toch lukt me dat niet zo.
Van de week werd ik gebeld door Ellen Stikkelbroek van het Friesch Dagblad. Of ik een opiniestuk wilde schrijven over de aanstaande kunstbezuinigingen. Het moest tussen de 800 en 1000 woorden bevatten. Liefst op korte termijn, want er staan acties op stapel, niet alleen landelijk, maar ook hier in Friesland. Ik heb nee gezegd. Ik heb het gewoon te druk. Ik zeg tegenwoordig wel vaker nee op dit soort verzoeken. Eindelijk begin ik het te leren. En trouwens, wat moet ik dan schrijven? Moet ik ook zoals Gerrit Komrij gaan meeheulen in de meute van verontwaardigden? Klagen over al die domme politici, over de zuipcultuur, de graaicultuur, de bonuscultuur en de smeergeldcultuur? Ik weet het allemaal niet zo zeker. Volgens mij heeft de kunstwereld in Nederland heel lang liggen slapen onder een donzen dekbed van overheidssubsidies. Misschien word ik wel een beetje rechts op mijn oude dag. Cultuur moet want het is goed voor iedereen. Ja toedeloe. Ik word een beetje misselijk van al dat obligate gekreun, als er weer eens aan de subsidiekraan wordt gedraaid.
En dan dat hertje waar Komrij het over heeft. Hij wil lachen om het hertje van Van Meegeren dat bij Diederik Boomsma boven de schouw hangt. Diederik is een duoraadslid van het CDA in Amsterdam, die het gewaagd had om zich smalend uit te laten over ‘het tenenkrommend lawaai van een twaalftonige compositie van Arnold Schönberg, het autistisch gedruppel van Jackson Pollock, of het als kunst gepresenteerde urinoir van Marcel Duchamp.’ Inderdaad, wat een domme politicus! Oliedom! Daar zit een leuk stukje op de achterpagina van de NRC, zo moet Komrij hebben gedacht. Helaas kan ik er niet zo om lachen. Dat plaatje met dat hertje, dat hing bij ons thuis boven het dressoir. Mijn hele jeugd heb ik er naar gekeken. Als ik het nu terugzie, word ik overspoeld door een vloedgolf van melancholie. Dat hertje tekende Van Meegeren al in 1921. Zes later werd het gepromoveerd tot Prent van de maand van de Haagse Kunstkring. Zo kwam het uiteindelijk in duizenden Hollandse huiskamers terecht. Ook bij ons thuis dus. Wat je noemt een vroege vorm van Openbaar Kunstbezit. Nee, ik kan er niet om lachen. Ook geen traan om laten trouwens.