Er ‘is’ geen God

Soms denk ik wel eens dat de gedachte aan een mogelijk leven na de dood iets met het leven zelf van doen heeft. De dood is misschien wel de ultieme bevrediging van het verlangen naar een wereld waarin je jezelf volledig verliezen kan. Hoewel ik niet uit eigen ervaring kan spreken, wil ik de verhalen van mensen, die ooit zijn teruggekeerd uit een bijna-dood-ervaring, graag voor waar aannemen. Wie de dood letterlijk in de ogen heeft gehad schijnt niet alleen een tunnel te zien, die eindigt in een extreem helder en verblindend licht, maar ook zijn hele leven dat als een film in één enkel ogenblik aan zijn geestesoog voorbijglijdt. Het is een soort terminale glijbaan met licht in de tunnel, waar je dan in belandt. Een magistrale toegift van het tijdloos onbewuste aan het slot van de voorstelling die ‘temporeel bewustzijn’ heet.

Tijd is een raar gegeven. Tijd heeft volgens mij alles met de primordiale werking van ons bewustzijn te maken, dat waarschijnlijk gebaseerd is op een kwantumproces. ‘De tijd is een uitbreiding van de ziel’, beweerde Augustinus. Ik geloof eerder, dat het omgekeerde het geval is: ‘De tijd is een beperking van het bewustzijn.’ Wellicht is er iets diep in onszelf dat zich buiten tijd en ruimte bevindt. Het bewustzijn vormt misschien een belemmering om die ‘uitgestrektheid buiten ons’ waar te kunnen nemen. Met de dood valt die belemmering mogelijk weg. Het is moeilijk om over tijd te spreken zonder te vervallen in begrippen of concepten die in feite met ‘ruimte’ van doen hebben en niet met tijd. Nu is het mij bekend dat tijd en ruimte vanuit de optiek van de fysica niet te scheiden zijn, maar dat neemt niet weg dat we vaak over ‘ruimte’ spreken terwijl we het over ‘tijd’ willen hebben.

Over tijd in fenomenologische zin is eigenlijk weinig zinnigs te melden. Wat er wel over te zeggen is heeft Augustinus reeds gedaan. Niemand heeft hem daarin overtroffen. Van hem heb ik geleerd om onze begrippen van tijd en ruimte buiten het denken over God en het transcendente te houden. Alleen al de term ‘hiernamaals’ is een wangedrocht, omdat deze term uitgaan van een ‘hierna’ en dus van de tijd. God ‘is’ buiten de tijd. Het is de vraag zelfs of God ‘is’. Als er en God is heeft hij niets met het werkwoord ‘zijn’ te maken, want ook over het ‘zijn’ kun je niets zeggen zonder over de tijd te zwijgen. Ook een eventueel ‘hiernamaals’ – wat het ook moge zijn- is dus buiten de tijd.

Vervolgens stelt Augustinus terecht de vraag hoe wij dan – als God en het hiernamaals buiten tijd en ruimte zijn – hier überhaupt enige weet van kunnen hebben. Hij komt dan tot de prachtige metafoor van het ‘in mij en boven mij’. God is in mij en boven mij. Zoals een spons doordrenkt is met water, zo is de mens doordrenkt met God. Hij dient zich alleen wel te richten tot God om hem gewaar te kunnen worden. Wie zich afwendt ervaart hem niet. Wie zich tot God wendt – bijvoorbeeld door te kiezen voor het goede en de liefde – zal God wellicht gewaarworden.

Zoiets moet je dus maar aannemen. Deze redenering bevat immers geen enkel toetsbaar bewijs. Toch lijkt me dit geen onzin omdat het in symbolische zin veel verklaart. Wij zijn geneigd om voor alles een rationele verklaring te willen hebben, waarbij we er gemakshalve vanuit gaan dat ook het universum in al zijn geledingen gebouwd is volgens de wetten van de ratio. Ik denk ook dat laatste ook inderdaad zo is, op één uitzondering na. Onze eigen psyche is namelijk niet geconstrueerd volgens de wetten van de ratio. Onze psyche is geconstrueerd volgens de wetten van het symbool.

Wij ervaren de wereld voor een groot deel symbolisch. Het symbool gaat aan de ratio vooraf. Zonder het vermogen om symbolisch te interpreteren zouden we in rationeel opzicht machteloos zijn. Het zelfde geldt voor het gevoel. Met verstand zonder gevoel is de mens ten dode opgeschreven. Hij overleeft het niet. Die faculteiten van de mens kun je dus niet zomaar tussen haakjes plaatsen als je zoekt naar de ultieme zin en betekenis van de dingen.