Peace, peace! he is not dead, he doth not sleep,
He hath awaken’d from the dream of life;
‘Tis we, who lost in stormy visions, keep
With phantoms an unprofitable strife,
And in mad trance, strike with our spirit’s knife
Invulnerable nothings. We decay
Like corpses in a charnel; fear and grief
Convulse us and consume us day by day,
And cold hopes swarm like worms within our living clay.
Aldus dichtte Shelley in zijn lange gedicht Adonais: An Elegy on the Death of John Keats. Ik herinner me vooral de eerste twee regels, omdat ik ze ooit op televisie heb horen uitspreken door Mick Jagger. Dat was juli 1969 bij het concert in Hyde Park in Londen. Een paar dagen tevoren was Brian Jones dood aangetroffen in zijn eigen zwembad. De Stones besloten het gratis concert toch door te laten gaan. De woorden van Shelley ‘..awaken’d from the dream of life ..’ maakten grote indruk. De menigte was stil. De sfeer leek wat op de begrafenis van Diana toen de eerste gezongen regels van Elton John ook als een golf van emotie zich verspreidde.
Ontwaken uit de droom van het leven. Dat is een romantische gedachte. Misschien is hij wel veel ouder. Het zou me niet verbazen als Plato al met dat idee heeft rondgelopen. De werkelijkheid is een illusie. De dood is een ontwaken. Ieder mens denkt wel eens zoiets. In één van zijn brieven speelt ook Gerard Reve met deze gedachte. Het leven is misschien een droom, zo stelt hij, een schaduw van God. Het leven op zich heeft geen zin, het heeft slechts zin in zoverre wij God erin willen herkennen. ‘God wordt wakker en het wordt licht en wij zijn verdwenen.’ Het is het aloude ‘Homo bulla’. ‘Het leven is een zeepbel’. Het spat zomaar uiteen. Het vervluchtigt als een droom bij het ontwaken. God wrijft zich in de ogen, rekt zich uit… en de wereld is foetsie. Wij leven voort als een schaduw in het brein van God. Als restanten van de nacht.
De dood als het ontwaken uit het leven is een metafoor die de verbeelding in beweging zet. Hij sluit ook naadloos aan bij het complementaire godsbeeld van Reve. Mens en God zijn elkaars tegengestelde, maar ook van elkaar afhankelijk, zo beweert hij. Wij sterven, maar maken daardoor Gods onsterfelijkheid mogelijk. Als wij onsterfelijk waren, dan zou God niet kunnen bestaan. Geloof is niet de zekerheid van een hiernamaals. Waarachtig geloof is belangeloos en hoopt niets, zo schrijft Reve.
Elders speelt hij met de gedachte dat God gevangen zit. ‘God heeft zich buiten mij gesloten’. ‘Hij moet getroost worden’. ‘God lijdt meer dan alle mensen die lijden tezamen.’ Het is ook alles of niets. ‘Liever gedoemd dan gered met uitsluiting van één enkel wezen’. De complementariteit tussen God en mens is geen statische noodzakelijkheid, maar een dynamisch gebeuren in het heden: ‘God is almachtig en tegelijk afhankelijk van liefde.’ ‘De dood geeft het leven tijdelijkheid, de liefde maakt het eeuwig.’
Alleen ‘De liefde’ ontsnapt aan ‘the dream of life’. De liefde is eeuwig en tijdloos tegelijk. Gaandeweg beseft Reve dat zijn gedachten over het illusoire karakter van het leven hun complement vinden in het illusoire karakter van God. Als het leven een droom is, dan is God dat misschien ook, zo luidt onontkoombaar de conclusie. ‘Homo bulla’ kan ook ‘Deus bulla’ zijn. Als het leven als een zeepbel uiteen spat in de dood, dan is God uiteindelijk slechts de laatste illusie die open spat.
‘Uiteen spat’ of ‘open spat’? Onder invloed van Schopenhauer wordt het godsbeeld van Reve steeds meer etherisch en gelaten. Het leven is een sluier die afvalt in de dood. God is de laatste sluier. Daarachter gaapt het grote niets. ‘Doodsangst’ zo schreef Schopenhauer, ‘vindt zijn wortels rechtstreeks in de Wil. Zoals we het leven worden binnengelokt door de volkomen illusoire drift van de lustbevrediging, zo worden we erin vastgehouden door de stellig even illusoire vrees voor de dood.’
Niet alleen het beeld van God is een illusie – zoals ook het leven zelf dat is – maar ook de vrees voor de dood is illusoir. En dan zijn we terug bij Shelley. Als ik niets te vrezen heb in het leven, waarin verschilt het leven dan nog van de dood? En omgekeerd. Min maal min is plus. Rouwend om de dood van zijn vriend, grijpt Shelley zich vast aan een oude gedachte: ‘Vrede, vrede! Hij is niet dood, hij slaapt niet. Hij is ontwaakt uit de droom die leven heet.’ ‘Peace, peace! he is not dead, he doth not sleep, He hath awaken’d from the dream of life’