Georg Lukács en het valse bewustzijn
Eind jaren zestig hoorde je onder linkse studenten nog wel eens spreken over een ‘vals bewustzijn.’ De consumptiemaatschappij, zo werd geredeneerd, deed je in een soort schijnwerkelijkheid belanden. Het kapitalisme was neergedaald in je brein. Het valse bewustzijn van de burgerlijke klasse zou het belangrijkste obstakel zijn dat en radicale verandering in de weg stond. Het marxisme kreeg ineens belangstelling voor het bewustzijn en de bewustzijnsindustrie. Dat was ook niet zo verwonderlijk. In tien jaar tijd verschenen achtereenvolgens zes boeken die betrekking hadden op het valse bewustzijn dat eizou zijn aan de consumptiemaatschappij. Hans Magnus Enzenbergers Bewustseinsindustrie (1962), Joseph Gabel, La reïfication (1962), Herbert Marcuse. One dimensional man (1964), Raoul Vaneigem, Traité de savoir vivre à l’usage des jeunes générations (1967), Guy Debords La société du spectacle en tenslotte: Jean Baudrillards La société du consommation (1970).
Die nieuwe belangstelling van links voor het bewustzijn werd in belangrijke mate veroorzaakt door de herontdekking van een Hongaarse marxist, die wel eens de vader van het West-Europese marxisme wordt genoemd: Georg Lukács (1885-1971). Hij schreef in 1923 een belangrijk boek: Geschichte und Klassenbewußtsein, waarin een nieuwe visie op het marxisme tot uiting kwam. Lukács sloot aan bij de ideeën die Marx had ontwikkeld over het zogeheten ‘warenfetisjisme’, maar ook bij het begrip Entfremdung dat vooral in de vroege geschriften van Marx te vinden is. Bij Marx is sprake van ‘vervreemding’ als het product van arbeid in economische zin niet eigen is aan de gene die de arbeid verricht. Lukács voegde daar een nieuw begrip aan toe: de reïficatie, ofwel: de ‘verdinglijking’ .
Reïficatie is volgens Lukács een fenomeen dat eigen is aan het bewustzijn van de burgerlijke klasse. Voor deze klasse verschijnt de werkelijkheid als een geheel van op zichzelf staande objecten en berekenbare relaties tussen de dingen. De moderne burger verkoopt zijn leven in de vorm van arbeid. Hij is bereid zich te specialiseren en daardoor zijn waarde op de markt te vermeerderen. Vanuit zijn bewustzijn bezien betekent dit, dat het subject steeds meer ontbonden en verbrokkeld raakt. Alles wat vloeibaar was verschijnt nu als een ding of zaak (res). De reïficatie is in feite een proces van verstarring, waarin de beleving van de tijd van zijn volheid wordt ontdaan. Het bewustzijn verliest zijn natuurlijke karakter van een stroom in de tijd.
Het waren vooral de filosofen van de zogeheten Frankfurter Schule die het denken van Lukács opnieuw op de agenda plaatsten. De eendimensionale mens van Herbert Marcuse verscheen eind jaren zestig ook in Nederland in grote oplagen. Als je dat boek als student niet gelezen had, werd je nauwelijks serieus genomen. In de linkse studentenkringen in Amsterdam, waarin ik destijds verkeerde, was het bovendien mode om niet alleen Lukács te lezen, maar ook Adorno en zelfs Hegel, vooral zijn driedelige Ästhetische Theorie die in als pocket in dundruk bij Suhrkamp was verschenen. Dat setje heb ik nog altijd in mijn boekenkast staan, maar verder dan halverwege deel één ben ik nooit gekomen. Hegel lees je niet voor het slapen gaan. Net zomin als je Marx leest op je sterfbed. Overigens werd mij destijds verteld dat Lukács, die in 1971 overleed, op zijn sterfbed wel degelijk nog in Marx had zitten lezen. Ieder zijn ding, zou ik zeggen.
Bij Lukács stond het begrip ‘verdinglijking’ centraal in zijn denken. Hij bekritiseerde de versplintering van burgerlijke bewustzijn. Vanuit het historisch perspectief van de klassenstrijd zag hij maar één maatschappelijke realiteit die in zijn totaliteit moest worden verstaan. Pas door de bemiddeling van de totaliteit kunnen individuele fenomenen in hun wezen begrepen worden. Dat was in feite een hegeliaanse gedachte. Lukács haalde het dialectisch totaliteitsbegrip in het denken van Hegel weer binnen in het marxisme. Marx zou zich al te zeer op de economische ‘basis’ hebben gefocust. Basis en bovenbouw, dat waren de kernbegrippen van Marx geweest, maar een al te snelle verbinding van onderop maakte het marxisme tot een plat systeem, waar je wat moeilijk mee uit de voeten kon, zeker op het terrein van kunst en cultuur.
Ook in het denken van Debord over de spektakelmaatschappij was sterk beïnvloed door Lukács en met name zijn gedachten over de reïficatie, de ‘verdinglijking’. Die gedachten was Debord ook tegengekomen in het boek La reïfication van de Hongaarse socioloog Joseph Gabel, die de theorie van Lukács toepaste op het terrein van de psychoanalyse. Hoe dan ook, het spektakel had volgens Debord in de laatkapitalistische maatschappij totaal bezit genomen van het burgerlijke bewustzijn. Het slorpte alles op en creëerde een vreemde tweespalt in de beleving van de tijd. Het spektakel splijt de mens, waardoor zijn authentieke tijdsbewustzijn in een andere categorie belandt die alles omvat en het leven van gedaante doet veranderen. Het spektakel is een soort narcotische droom die de wereld in zijn greep heeft. Het is het valse bewustzijn van de tijd, de ultieme vervreemding door de ontvreemding van de tijd.
Of, in de woorden Debord zelf: ‘Het spektakel is de technische verwezenlijking van de verbanning van de menselijke vermogens naar een Jenseits; de voltooide scheiding binnen de mens zelf.’ De radicale scheiding tussen tijd en ruimte, die het spektakel teweeg brengt, voltrekt zich in een sluipend proces dat in het bewustzijn zijn beslag krijgt. Dat valse bewustzijn van de tijd werd ook herkend door Raoul Vaneigem in zijn Handboek voor een jonge generatie (1967): “Iedere seconde abstraheert mij van mezelf, er is nooit een nu. Een doelloos en druk bezig zijn is er doeltreffend op uit dat ieder van ons een reiziger in de tijd wordt, dat we de tijd verdrijven, zoals de uitdrukking zo aardig luidt, en zelfs dat de tijd geheel door de mens heen wordt gedreven.”