Paul Cliteur en de secularisering

Een god die een wereld geschapen heeft kan hij zich niet voorstellen. Hij breekt ook met het ode van een god die een persoonlijke relatie met mensen onderhoudt, een god die straft en beloont, een god die een wil heeft of die we in onszelf zouden kunnen herkennen. Ook het leerstuk van de onsterfelijkheid of een leven na de dood wordt door Einstein verworpen. Hij geeft zelfs een psychologische verklaring voor het ontstaan van een dergelijk geloof. Het komt voort uit egoïsme en zwakte. God is een uitvinding van de zwakkeren – althans de god die ons onsterfelijkheid belooft. Wat voor hem genoeg is, is de ervaring van het mysterie van het universum.

Zo vatte Paul Cliteur het godsbeeld van Einstein samen in zijn boek Moderne Papoea’s, dilemma’s van de multiculturele samenleving. Het is al weer acht jaar geleden dat dit boek uitkwam, maar de kwesties die Cliteur daarin ter sprake bracht zijn nog altijd actueel. Dit jaar verschenen Cliteurs boeken The secular outlook en Het monotheïstisch dilemma, waarin hij nader ingaat op de problematiek die hij destijds schetste. Hoe zit dat met de relatie tussen godsdienst en moraal?  Voor Einstein  bestond er geen verband tussen die twee. In het monotheïsme echter zijn moraal en godsdienst doorgaans nauw met elkaar verbonden. Is er een moraal mogelijk zonder godsdienst? Dat is niet zo makkelijk, maar ook niet onmogelijk. Cliteur wijst op Voltaire die beweerde dat het in een beschaafde staat eindeloos veel nuttiger is een godsdienst te hebben (zelfs al is het een slechte) dan er helemaal geen te hebben.

De Nederlandse samenleving is anno 2010 in hoge mate geseculariseerd. Dat proces heeft zich in de afgelopen decennia in een razend tempo voltrokken. Maar tegelijk kwam er een massale intocht van allochtonen op gang. Dat waren veelal mensen met een premoderne religie waarin de moraal nog onlosmakelijk met het bestaan van een god verbonden is. De combinatie van die twee tegengerichte processen vraagt om problemen…. en die kwamen dan ook. Maar hoe zit eigenlijk het met de moraal die in dit domineesland altijd een zaak van de godsdienst was? ‘De Nederlandse samenleving en de Nederlandse overheid’, zo concludeerde Cliteur in 2002, ‘hebben een missie op het terrein van de secularisering van de moraal.’ Kortom, fatsoen moet je doen. Welnu, dat hebben we geweten in acht jaar Balkenende.

De moraal heeft de religie niet nodig, dat is het axioma waar het betoog van Cliteur op gebaseerd is. In feite zijn er twee mogelijkheden, zo redeneert hij. De moraal is een bevel van God (de heteronome moraal). In dat geval hebben we God broodnodig. Maar de moraal is dan ook volstrekt willekeurig. Als God het goede goed vindt en het kwade kwaad, dan kan hij immers ook zomaar het tegendeel bevelen. ‘Gij zult doden’ bijvoorbeeld. In de bijbel doet hij dat soms ook. Zo beveelt hij Abraham om zijn zoon Isaak te offeren. Ook terroristen handelen vaak op een vermeend bevel van God. Maakt ‘het goddelijk bevel’  van de ethiek niet een kwestie van willekeur? Dat is volgens Cliteur het meest prangende probleem dat eigen is aan deze theorie. Religieus gefundeerd geweld en radicaliseringsprocesen zijn eigen aan de moraaltheorie van ‘het goddelijk bevel.’

De andere mogelijkheid is dat iets goed of kwaad is omwille van zich zelf en dus onafhankelijk van Gods bevel (de autonome moraal). In dat geval hebben we God niet nodig, omdat de mens zelf het goede als het goede kan herkennen. Dat wil nog niet zeggen dat God dan ook niet bestaat, maar voor de religie is het wat sneu. De geïnstitutionaliseerde religies hebben deze mogelijkheid dan ook altijd fel bestreden. Gevreesd werd dat hiermee de rede werd binnengehaald in het irrationele bolwerk van het geloof en de religie daarmee ten dode was opgeschreven.

In onze multiculturele samenleving, zo stelt Cliteur, wordt de moraal die zich louter op religie baseert een probleem. Zo knijpt de ene religie een oogje dicht voor het fenomeen homoseksualiteit, de andere daarentegen beweert dat homofielen gestenigd moeten worden als door vier getuigen een anale penetratie wordt vastgesteld. Cliteur vindt dan ook dat de overheid godsdienst als grondslag van de moraal moet ontmoedigen. Dat betekent overigens niet het bevorderen van atheïsme. De van moraal losgekoppelde religie blijft immers voor een groot deel haar functie behouden. Cliteur doelt daarmee dus op de religie van Einstein, een soort kosmische religiositeit, waarbij een gevoel van verwondering over de geheimzinnigheid van het heelal centraal staat. Het is een godsdienst zonder persoonlijke God, zelfs zonder de gedachte dat God de wereld geschapen heeft en zeker zonder enig verband tussen religie en moraal.

Dat soort religie is de enige soort, waar hedendaagse atheïsten nog respect voor kunnen hebben. Het is een religie in zijn laatste fase, als de joodse religie van de angst en de christelijke religie van de moraal uiteindelijk door de ratio overwonnen zijn. Wat resteert is een slap aftreksel van wat de mythische religie ooit is geweest. Een soort esthetische verwondering, een minimale restruimte die de progressie van de wetenschap nog overlaat voor alle onbestemde gevoelens die betrekking hebben de raadsels van mens, leven, natuur en kosmos. Dit geloof, dat tegenwoordig ook wel ‘ietsisme’ wordt genoemd, kan soms ongemerkt een haast magische band onderhouden met de moraal. Zo zijn er mensen die er een soort post-religieus moreel besef erop nahouden. Wie goed doet goed ontmoet. Of anders gezegd: een morele misdaad krijg je kosmisch terugbetaald in gepaste tegenspoed.

En wat is daar mis mee? Religie en moraal zijn twee aparte domeinen. Dat sommigen – al dan niet ten onrechte – daar verbanden tussen leggen is even onontkoombaar als dat sommige wetenschappers – al dan niet ten onrechte – verbanden leggen tussen religie en wetenschap. Radicaal rationalisme kan de religieuze ervaring behoorlijk blokkeren, zoals ook de meest seculiere vorm van religie de ratio stevig in de weg kan zitten. Zelfs Einstein – de held van Cliteur – had daar last van toen hij geen begrip kon opbrengen voor het ogenschijnlijk irrationele karakter van de kwantumfysica. Zijn diepe overtuiging dat God niet dobbelt, berustte immers op een religieus vooroordeel. Dat wil zeggen op iets dat niets met de ratio, maar alles met geloof van doen heeft. Zelfs Einstein was in laatste instantie een ‘gnostisch theïst’.

Opvallend is dat Cliteur – en daarmee is zijn betoog exemplarisch voor het ‘agnostische atheïsme’ van veel hedendaagse wetenschappers – een beperkt beeld heeft van wat religie eigenlijk is. Hij citeert alleen wat filosofen van de Verlichting over God en religie hebben beweerd. Kerkvaders en theologen vallen kennelijk buiten zijn puur rationele gezichtsveld. Cliteur past een rationele argumentatie toe op een terrein, waar de ratio – als hij alleen op zich zelf is aangewezen – wat moeilijk uit de voeten kan. Niet dat godsdienst niets met verstand te maken heeft. Integendeel. Maar de reikwijdte van het vertoog over God en moraal gaat het verstand niet zelden te buiten. Zoals ook de moraal zelf – zoals Kant beweerde – in laatste instantie niet op rationele gronden te funderen valt. Religie kan nooit een dwingende legitimatie bieden voor de moraal. De wetenschap kan dat evenmin. Religie kan wel een probaat middel bieden om een morele manier van leven collectief te bevorderen. En dat is iets wat de wetenschap nu juist niet kan. Daar helpt geen lieve moeder aan.