Reve en de religiositeit van Provo
In februari 1966 verscheen Nader tot U van Gerard Reve. Kort daarop, op 22 februari stelde Ir. C.N. van Dis schriftelijke vragen aan de ministers Samkalden (Justitie) en Vrolijk (CRM) de inmiddels beroemde passage van de ezel geen smalende godslastering was in de zin der wet. Overigens reageerde hij daarmee op een vergelijkbare passage die eerder verschenen was in het Reve’s Brief aan mijn bank, die verschenen was in het tijdschrift Dialoog. De Minister zegde toe deze vraag voor te zullen leggen aan een onafhankelijke rechter. Daarna was het Ezelproces aan het rollen.
Twee weken later, op 10 maart 1966, brachten verscheidene mensen, onder wie enkele provo’s, rookbommen tot ontploffing in de buurt van de Gouden Koets, waarin prinses Beatrix en prins Claus op weg waren naar hun huwelijksvoltrekking in de Westerkerk. Die beelden gingen de hele wereld over. Ze behoren inmiddels tot de iconen van de jaren zestig. De rookbommen van de provo’s en de provocerende woorden van Reve lagen in de tijd dus niet ver van elkaar af. De vraag is of de vermeende godslastering van Reve ook daadwerkelijk enige verwantschap had met de provocaties van de provo’s.
Kwamen ze beide soms voort uit een tijdgebonden drang om de gevestigde de orde uit te dagen, of het nu om het klootjesvolk ging of om de schare van symboolblinde en verstarde gelovigen die volgens Reve ver verwijderd waren van wat religie in wezen moet zijn. Was ook Christus niet een provo avant la lettre, toen hij de kooplieden uit de tempel verdreef? Werden Provo en Reve misschien gedreven door eenzelfde hang naar spiritualiteit, die zelfs de Beatles juist in die dagen niet onberoerd zou laten en in de armen dreef van de Indiase goeroe Maharishi Mahesh Yogi? De geest leek uit de fles. Lucy was in the sky with diamonds. Feit is, dat in de commotie, die rond het Ezelproces ontstond, de vergelijking tussen Reve en de provo’s al gauw was gemaakt. Zo verscheen in het voorjaar van 1967 een klein boekje Ezel en God, een protest van prof. dr. G.A. Lindeboom.
De auteur trok hierin fel van leer, niet alleen tegen Reve, maar vooral ook tegen een stoet van christelijke theologen, ‘die – bevangen door de geest des tijds en vervuld van een verlangen om hun ruimheid van opvatting al den volke kond te doen, zich als een lijfwacht hebben geschaard om heidense, sacrale, homoseksuele ontucht met een weerloos dier.’ Het geschrift was bedoeld als een openlijk protest, waarbij de auteur een medestander meende te hebben gevonden in een pater Jezuïet, namelijk Anastase Prud’homme S.J., die Reve naar aanleiding van de ‘ezel-passage’ in een artikel in het Hollands Maandblad ‘de Don Juan van de veestapel’ had genoemd. Lindeboom wist niet, dat onder het pseudoniem Anasatase Prud’homme S.J. niemand minder dan Willem Frederik Hermans schuil ging.
Hoe dan ook, professor Lindeboom nam in zijn zestig pagina’s lange aanval op de de verdorven ‘zoöphiele wensdroom’ van Reve meerdere malen de provo’s als referentiepunt. ‘Terwijl men misschien zou hebben kunnen verwachten, dat de provo’s zich alles een man om een hoogst provocerende figuur in de republiek der letteren en het volksleven zouden hebben geschaard, geschiedde dit niet, doch bleek de verdediger van de Heer van het Reve er in geslaagd te zijn een aantal theologen op te roepen, die te zijner ontlasting moeten getuigen.’
Lindeboom doelde hiermee niet alleen op de professoren Grossouw en Smelik, die bij het Ezelproces als getuige à décharge zouden optreden, maar ook op andere vrijzinnige theologen zoals Kuitert, Rothuizen en Puchinger. Het Ezelproces was niet alleen ‘voer voor theologen’, het spleet deze beroepsgroep in twee kampen die elkaar fel bestreden. Reve had wat je noemt een rookbom gegooid in de gelederen der godgeleerden. Lindeboom ging het felst tekeer tegen de theoloog Kuitert, die in de jaren negentig bekendheid zou krijgen met zijn boek Het alom betwijfeld christelijk geloof. Zo schreef hij in een passage – waarin wederom de provo’s om de hoek kwamen kijken – het volgende:
Een (…) opmerking, zoals Dr. Kuitert die maakte en liet neerschrijven, zou men misschien kunnen verwachten in het gestencilde boulevardblad De Provo, van de hand van een in een ontredderd milieu opgegroeide, ontwortelde, en niet beter wetende provo. (Meteen besef ik met zo’n opmerking voorzichtig te moeten zijn; men mag ook het provo-dom geen onrecht doen!) Hier echter wordt de opmerking, waarin iedere zedelijke ernst zoek is, en de esthetiek volkomen prevaleert bo ven de ethiek, met een weinig benijdenswaardige, bepaaldelijk geen eerbied afdwingende bravoure geuit door een vooraanstaand theoloog.
Wat de provo’s zelf hier van vonden is niet bekend. Waarschijnlijk hadden ze andere dingen aan hun hoofd. Vrijwel op hetzelfde moment dat het vlammend protest van professor Lindeboom in boekvorm verscheen, hief de Provo-beweging zichzelf op in een openbare bijeenkomst in het Vondelpark op 15 mei 1967. Het ‘rampjaar 1966’ lag achter de rug, de summer of love stond voor de deur. Enige maanden tevoren waren de provo’s bijeengekomen in een het Zuid-Limburgse dorp Borgharen.
Op 11 november 1966 vond daar in een kasteel het zogeheten internationale Provo-concilie plaats. Hierbij waren ook tal van externe waarnemers uitgenodigd, zoals dat ook bij het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) in Rome was gebeurd. Zo gaf bijvoorbeeld Constant Nieuwenhuys acte de présence, maar ook Paul Panhuysen, de voormalige directeur van de Kunstnijverheidsschool Vredeman de Vries in Leeuwarden. Panhuysen was nota bene in Borgharen geboren. Hij was in die tijd de voortrekker van de zogeheten Bende van de Blauwe Hand, die het land doortrok met tal van Fluxus-achtige projecten.
Ook redactieleden van alle landelijke Provo-bladen waren in Borgharen present, zoals ook de redactie van POR, het lijfblad van de Leeuwarder New Left beweging. ‘Het was een leven naar een nieuw Babylon op de puinhopen van het nu,’ schreef Tom Hageman de maand daarop in POR. Bij dit Provo-concilie werd niet alleen afstand genomen van Revolutionaire Terroristische Raad, die tegelijkertijd in Amsterdam werd opgericht, maar ook een gezamenlijk actieprogramma opgesteld, waarin onder meer Sneek tot Nieuw Magies Sentrum werd uitgeroepen.
Paul Panhuysen, Grote Cirkus van de Heilige Geest, City Theater Eindhoven, 19.12. 1969
Het Provo-Concilie in Borgharen was een bijeenkomst vol met religieuze of semi-religieuze rituelen. Zo vonden er zelfs voetwassingen plaats, alsof de Verlosser in hun midden was. Zo gek was die gedachte ook niet. Klaas komt! had Robert Jasper Grootveld – die zelf ook op het Provo-concilie aanwezig was – al talloze malen beweerd. In zijn artikel Believers in the sixties, de religiositeit van Provo heeft Niek Pas gewezen op het semi-religieuze karakter dat veel bewegingen in de tegencultuur van de jaren zestig vertoonden en de Provobeweging in het bijzonder.
Naar gelang de jaren zestig voortschreden, werden bestaande westerse waarden en normen, waaronder kerkelijke rituelen, door bepaalde groeperingen in de samenleving in toenemende mate als stereotiep ervaren. In zowel de toneelexperimenten van het Amerikaanse Living Theatre of van de Pool Jerzy Grotowski, als ook in de poëzie-acts van Johnny van Doorn (alias ‘The Selfkicker’, ‘Stroom Jesus’ of ‘Electric Goebbels’) en in de optredens van The Beatles, Rolling Stones en andere beat-groepen, zijn deze magisch-sacrale elementen eveneens terug te vinden. Enerzijds werden happenings, poëzie-acts, toneelexperimenten en muziek als nieuwe vormen van expressie ervaren, anderzijds stonden ze in een eeuwenoude traditie van roesbeleving, ‘communitas’, grensoverschrijding en collectieve hysterie. Ook Provo past in dit plaatje, aangezien de actiegroep de happenings van Grootveld naar zich toetrok en zich tevens – zij het tot op zekere hoogte – kenschetste door een romantisch-messianisme (eschatologie in idealen gemengd) en een sektarische structuur (kleine stoottroep omringd door medewerkers en aanhangers).
Ook Reve was het semi-religieuze karakter van de Provobeweging niet ontgaan. In zijn essay Demaskee der demaskering, dat in de herfst van 1967 verscheen in de bundel Beeldenstrijd, tussen Fatima en New Babylon kwam dit onderwerp uitgebreid ter sprake. Secularisatie en ontmythologisering waren volgens Reve in principe niet mogelijk, omdat de mens van nature en in diepste wezen religieus is, of hij dat wil of niet. Het tragisch drama van het menselijk bestaan kan hij alleen dan ten volle doorleven als hij het behalve in zijn causale feitelijkheid tevens mythisch weet te ervaren. Niemand kan zonder mythe leven. Het mythe denken is primair en gaat aan het logisch denken vooraf. De mythe kruipt dan ook waar hij niet gaan kan. Als hij wordt onderdrukt of ogenschijnlijk lijkt te verdwijnen, duikt hij in nieuwe gedaanten altijd weer op.
De mythe verdween en de homo ludens werd de nieuwe mens, zoals hij wellicht ooit ook was bedoeld was in het Nieuwe Testament. In het utopisch visioen van het New Babylon van Constant Nieuwenhuys gloorde een nieuwe hemel op aarde. Maar Reve wilde daar niet in meegaan, net zo min als wilde beamen dat de tegencultuur van de jaren zestig de voltooiing was van het christendom. Integendeel, in zijn beleving duikt de verdwijnende mythe juist op in alle pogingen om aan het dilemma te ontsnappen. De mythe verrees telkens weer als een Phoenix uit zijn eigen as, maar nu ‘in verminkte, lagere en kinderachtiger vormen’.
Zo herkende Reve in het nachtelijk jazzconcert de viering van de nachtmis, maar ook de filmster die het heilige moet vervangen, ‘en voorst die hele scala van als verstandelijk gebrachte, maar voor de rede volslagen ongrijpbaar blijvende begrippen als creativiteit, spelelement, leefbaarheid, medemenselijkheid, de mens op zichzelf teruggeworpen wezen, ontmoeting, openheid of nog grootsere heilsgeheimen als de Dans om het Lieverdje, de gave der krenten en het Witte Heilsplan der provo’s.’ Soms is in de nieuwe mythe de oude nog duidelijk te herkennen (zoals in de krentendeling, de eucharistie en in de witte plannen, de parousia)’.
De aanwezigheid van het goddelijke werd dus in het meest wereldse opnieuw beleefd. De ontheiliging van het heilige, waar Reve op eigenzinnige wijze zijn bijdrage aan had geleverd in zijn mystieke beleving van de seksualiteit, was op een beslissend kruispunt beland. De maatschappij nam eind jaren zestig een ruk naar links, omdat ze steeds meer in de ban kwam van de ideeën van Marx en Provo. Het communisme van het oerchristendom leek opnieuw te worden uitgevonden in een ludieke variant. Maar juist het communisme, zo had Reve aan den lijve ondervonden, had elke mythe af willen schaffen en zo – vanuit een door onbewustheid veroorzaakte stagnatie – een hernieuwd scala van ‘stompzinnige mythen’ in het leven geroepen.