De vernieuwing van het christendom

Boswell, in zijn London Journal geloof ik, beklaagt zich en maakt zich zorgen 
over het feit dat hij in de kerk, juist als hij de vroomste 
gedachten heeft, het geilste naar de dames kijkt. Een soortgelijk verschijnsel, mutatis mutandis dan, neem ik bij mezelf waar, maar ik vind het iets vanzelfsprekends, waarover be
klag of zorg mij absurd voorkomen. Nimmer dorst ik meer 
naar hem die is, was en zijn zal, en wiens terugkeer, in de 
komende Wereldtijd, ik geduldig afwacht, dan wanneer mijn 
stuk op scherp staat. Maar, tot mijn stomme verbazing, zien 
eigenlijk alle mensen hier een tegenstrijdigheid, terwijl mij 
het opeten van de Godheid nog niet genoeg is, en ik paring 
met tot lichaam van de Godmens geconsacreerde priesters en priesteressen zou voorstaan, al ben ik bereid in te zien, dat 
het huidig Rooms concilie een en ander nog niet afdoend zal 
weten te regelen. Maar soms word ik heel treurig, en zou wel 
alle communicatie willen opgeven, als ik tal van mensen tegenkom, die in alle oprechtheid menen, dat Een Nieuw 
Paaslied als atheïsties spotvers is bedoeld.

Aldus Gerard Reve in zijn Brief uit Amsterdam van die is opgenomen in Op weg naar het einde. Het is een treffende passage die aantoont hoe vanzelfsprekend bij Reve vroomheid verbonden was met geilheid. Dat was in 1962, toen het leggen van een dergelijk verband nog ongehoord was, een heel andere tijd dan tegenwoordig met zijn oversekste cultuur. Ook in zijn boek Nader tot U (1966) verwijst Reve expliciet naar het intrinsieke verband dat de seksuele extase heeft met vroomheid.

“Door het beeld dat ik, al moeizaam voortvragend, opbouwde, werd ik ongelooflijk geil, bijna tot aan die gloed toe, waarbij het verlangen nauwelijks nog lichamelijk is maar de kracht krijgt van een heimwee of sprakeloze vroomheid.’

Reve was een hedendaags mysticus. Dat wil zeggen: een mysticus die de geilheid als pure geilheid ervaart en niet als metafoor voor een religieuze vervoering, maar tegelijk ook daarin een heimwee ontdekt naar de traditionele mystieke ervaring. De twee domeinen vallen bij hem samen, maar tegelijk ook niet. In de seksuele extase openbaart zich een gemis: de mystieke eenwording met God die wordt aangeduid als een ‘heimwee’ of ‘sprakeloze vroomheid’. Hoe dan ook, seksualiteit en religie waren voor Reve geen tegenpolen, maar intrinsiek met elkaar verweven. Het katholicisme had nog iets van deze oude kern van de religie behouden. In de ogen van Reve was het katholicisme even indifferent en amoreel als de natuur. De modernisering van het christendom, die begin jaren zestig opeens in beeld kwam, betekende volgens Reve in feite een terugkeer naar de heidense kern die in het katholicisme nog bewaard was gebleven.

Het bekeringsproces van Reve viel samen met een kortstondige periode binnen de recente geschiedenis van het katholicisme, waarin alles mogelijk leek. ‘Het is overigens een verbijsterend schouwspel, te zien hoe geweldig snel de Katholieke Kerk aan het evolueren is.‘ schreef hij op  7 oktober 1963 aan Josine M. Het bij de tijd brengen van de geloofsleer, dat was kort gezegd ook de inzet van het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965). Dit Concilie zou een ander katholicisme gaan voortbrengen. In die zin zijn de hierboven geciteerde woorden van Reve over zijn gedicht Een Nieuw Paaslied ook op te vatten. Dit gedicht, dat in december 1962 in Tirade verscheen, was niet ironisch of spottend bedoeld. Integendeel, Reve meende oprecht, dat hij met dit gedicht letterlijk een bijdrage leverde aan de vernieuwing van het christendom. Juist om die reden was  de bekering van Reve een uniek proces. Hij bekeerde zich niet tot een statistische en verstarde Kerk, maar tot een Kerk  die volop in beweging was en uitzicht bood een nieuwe soort religie.

In dat moderne katholicisme zouden – als het aan Reve lag – ook oeroude elementen van een heidense, pe-axiale religie weer terugkeren, zoals de tempelprostitutie, of anders gezegd in Reves eigen woorden: ‘de paring 
met tot lichaam van de Godmens geconsacreerde priesters en priesteressen.’ Het bekeringsgproces van Reve wijkt ook af van de processen zoals die beschreven staan in de literatuur van godsdienstwetenschappers, zoals bijvoorbeeld de klassieker op dit gebied: The varieties of religious expierience (1902) van William James, een boek waarvoor Reve grote bewondering had en dat hij waarschijnlijk al eind jaren vijftig las toen hij het had zien staan in de boekenkast van zijn Londense vriend P. (Dr. Daniel Pickering Walker).

Bij een ingrijpend geestelijk transformatieproces, dat een bekering in feite is, kunnen zich allerlei wonderlijke verschijnselen voordoen. Als de geest in een crisis verkeert of in een toestand waarbij grote innerlijke spanningen een uitweg zoeken, kunnen er zelfs verschijnselen optreden, waarbij in de buitenwereld dingen gebeuren die uit het bewustzijn voortkomen of daarmee samenhangen. Jung noemde dat fenomeen een katalytisch exteriorisatieverschijnsel. Zelf had Jung dat meerdere malen in zijn leven ondervonden. Het beroemdste voorbeeld wellicht is de harde knal die uit een houten boekenkast kwam juist op het moment waarop een twistgesprek dat Jung met Freud voerde over het fenomeen parapsychologie tot een hoogtepunt kwam. Freud wilde niets weten van dit soort occult gedoe. Voor Jung was dit voorval het zoveelste bewijs dat de grens tussen bewustzijn en buitenwereld op beslissende momenten vaak niet helder te trekken is.

Ook bij een bekeringsproces, dat met grote innerlijke spanningen gepaard kan gaan, kan een dergelijk katalytische exteriorisatieverschijnsel zich manifesteren. Omgekeerd kunnen ook ogenschijnlijk onbelangrijke gebeurtenissen (teksten, uitspraken of tekens) opeens voor de bekeerling een cruciale, al dan niet symbolische betekenis krijgen, zoals bijvoorbeeld Augustinus overkwam op het beslissend moment van zijn bekering, een bekering cold turkey zogezegd. Ook kunnen er toevalligheden plaatsvinden in het dagelijks leven, die op een beslissend moment van een bekering bijna niet vanuit de normale loop der dingen te verklaren zijn. De grens tussen binnen en buiten vervaagt, als de geest in een crisis verkeert.

William James schrijft in dit verband over een ontdekking van een bewustzijn ‘buiten het veld, een subliminaal bewustzijn dat licht werpt op vele verschijnselen uit de religieuze biografie’. Dit ‘grens-bewustzijn’ bestaat volgens hem uit een reeks herinneringen, gedachten en gevoelens buiten het grensgebied en buiten het eigenlijke bewustzijn, die toch moeten worden beschouwd als tot het bewustzijn behorende feiten, welke door hun aanwezigheid van onmiskenbare betekenis kunnen doen blijken’.

De bekering van Reve is een zich langzaam ontwikkelend proces geweest, meer lysis dan crisis, om in de termen van James te spreken. De bekering ontvouwde zich grofweg vanaf 1959, als de moeder van Reve overlijdt, tot aan zijn toetreding tot de Rooms Katholieke kerk in de zomer van 1966. Het verloop van dat proces, dat Reve in zijn boek Moeder En Zoon nauwkeurig beschrijft, kent geen cruciale omslagmomenten, wel momenten van inzicht en verlichting, dat wil zeggen: persoonlijke gebeurtenissen die meestal verbonden zijn met de verschijning of herkenning van de ‘Meedogenloze Jongen’ die in verschillende gedaanten zich als Verlosser manifesteert. Reve gebruikt voortdurend christelijke symbolen (vermengd met een eigen symboliek) die gerelateerd worden met elementen uit zijn eigen alledaagse ervaringen. Een mooi voorbeeld van zo’n ‘moment van verlichting’ beschrijft hij in Moeder En Zoon:

“Ik herinner mij dat ik op zekere dag, zoals gebruikelijk van een oude krant, een gestoomde bokking zat te eten. Vermoedelijk omdat op dat ogenblik het probleem, waarmede ik mij zo hardnekkig had beziggehouden, verder van me verwijderd was dan ooit, viel mij opeens de oplossing in. Ik zat reeds met het schillenmesje en een aluminium keukenvork met één ontbrekende tand in de aanslag om de bokking te ontleden, toen ik mij nog één ogenblik wist te beheersen. ‘Zo is het,’ mompelde ik. ‘Een kind kan de was doen.’

Ik was door een paradoks heengebroken, en de, nu ik haar eenmaal gevonden had, inderdaad erg simpele konklusie luidde: een leer die zulk een gebrekkige, verkitschte, infantiele en soms aan godslastering grenzende vertolking kon doorstaan, moest wel naar haar inhoud, iets verkondigen van grote dwingende kracht en evidente geloofwaardigheid. Terwijl de katholieke kletskoek soms meer had van een antipapistische kruistocht tegen Rome dan van een verdediging van het eigen geloof, scheen het nadelig effect daarvan nihil te blijven. Er moest dus sprake zijn van een inhoud die wel een blijvende vat op mensen had, maar waarop de mensen hunnerzijds kennelijk geen afbreuk doende greep konden krijgen.”

Je zou deze passage kunnen opvatten als een bewijs uit het ongerijmde, dat in dit geval een nogal aanvechtbare status heeft. Het is in feite het credo quia absurdum (ik geloof omdat het absurd is) dat voor het eerst door de kerkvader Tertullianus werd verwoord. Interessanter wellicht is de triviale gebeurtenis die aan de ontdekking van deze ongerijmdheid voorafgaat en die bij Reve kennelijk het kwartje doet vallen. Reve is met zijn aandacht ergens anders, ver verwijderd van de problematiek, waarmee hij in die tijd worstelt. De gestoomde bokking staat op het punt opengesneden (in feite ‘geslacht’) te worden.

De vis is (samen met het kruis) het belangrijkste symbool binnen het christendom. De vervolgde christenen uit de eerste eeuwen graveerden het teken van de vis op de wanden van de catacomben. Vis staat voor het Griekse woord ‘ ichtus’ waarvan de letters een acroniem vormen voor de woorden (I) Jezus, (CH) Christus, (T) Theou (Grieks voor: God), (U) Ulios (Grieks voor: Zoon) en (S) Soter (Grieks voor Redder, Verlosser).

ichtusgr1.gif

Reve, die goed bekend was met de katholieke symboliek, moet bewust of onbewust, of anders in het grensgebied van zijn bewustzijn, in de weldra geslachte vis het symbool hebben gezien van de Verlosser die geofferd wordt in de kruisdood. Christelijke symboliek krijgt hier zijn vertaling in een alledaagse gebeurtenis die van beslissend betekenis blijkt te zijn. Eenzelfde symboliek (de bijna geslachte vis in relatie met een religieuze ervaring of openbaring) keert terug aan het eind van het gedicht Een Nieuw Paaslied, een van de geestelijke liederen uit Nader tot U. In dit gedicht vernieuwt zich het christendom, doordat een eeuwenoude last wordt afgeworpen in de onvoorwaardelijke aanvaarding van een verlies. Zelfs de aanvaarding van de dood –  ‘want ook de dood is uit God’, zoals Reve schreef aan Josine M. Het christendom vernieuwt zich door te verliezen en daardoor God opnieuw geboren te laten worden.

O Meester, Slaaf en Broeder, Geslachte en Verrezen God.
Al neuriënd en in het geheim profeterend
vervolgde ik mijn weg.
Toen zag ik Bet van Beeren, aan een wit tafeltje
tegenover haar cafee gezeten, pogend met mes en vork
een makreel te openen om deze in de zon te eten.
Ik dacht kijk. Wat is in de Natuur toch alles mooi gemaakt.
(Denk maar aan al die sterren met hun lichtjaren.)
Ik wilde wel naar een of andere avondmis,
maar er was er geen.