Zo’n dertig mensen hadden gisteren het barre winterweer getrotseerd en waren aanwezig op de Reve-middag in het Theater van het Woord in het OBA in Amsterdam. Er lag een dik pak sneeuw en ik had vier uur nodig gehad om in Amsterdam te komen. Ton van der Laar van het OBA had me ’s ochtends nog gebeld omdat hij bezorgd was of ik wel op tijd aanwezig kon zijn. Wellicht was bij beter weer de opkomst wat groter geweest, maar dat was voor mij geen probleem. Waar ik ook lezingen geef – in Leeuwarden, Groningen, Heerenveen, Bolsward, Den Haag of Amsterdam – er komen altijd dertig mensen op af. Dat schijnt mijn norm te zijn. Als je 5 Euro entree vraagt en 150 Euro honorarium rekent, dan ben je als organisator net uit de kosten. Iedereen tevreden dus, wat wil je nog meer.
In de zaal zat ook Bert Boelaars, de auteur van het boek Koninklijke Jaren, de Weerter periode van Gerard Reve (2002). Na afloop hebben we nog even nagepraat, samen met een select gezelschap Reve-liefhebbers. Boelaars kwam net terug van een reis naar het Verre Oosten, waar hij Guus van Bladel heeft opgezocht. Deze bleek nog een aantal originele Reve-brieven in de kast te hebben liggen. Ook had Van Bladel grote bezwaren tegen de biografie van Maas. Wie niet, dacht ik nog. Het lijkt of het Reve-wereldje uit louter uit mensen bestaat die vroeg of laat slaande ruzie met elkaar krijgen. Het recente conflict tussen Joop Schafthuizen en Nop Maas is daar een sprekend voorbeeld van. Hoe dan ook, Boelaars komt binnenkort met een artikel, waarin stevige kritiek wordt geuit op het opum magnum van Maas.
Mijn lezing duurde zo’n anderhalf uur en ik had verder geen schokkende feiten of onthullingen te melden. Voorafgaand en ter afsluiting van mijn verhaal heb ik twee fragmenten getoond uit de documentaire-reeks over Reve in Friesland, die Gryt van Duinen in 2006 heeft samengesteld. Die beelden gingen er wel in, vooral het fragment waarin Reve fijntjes opmerkt wat hij van Amsterdammers denkt. Achteraf kun je je afvragen hoe Reve het had gevonden, dat hij juist in Amsterdam een museum zou krijgen. Joop Schafthuizen had er geen moeite mee, zoals hij bij de opening van het museum, drie jaar geleden liet blijken. Bovendien is het een prachtige locatie. Het OBA is zelfs op zondagmiddag een zoemende bijenkorf en je kunt er tot 10 uur ‘avonds terecht, ook in het restaurant.
Hoe dan ook, ik heb het voorlopig weer even gehad met Reve. De afgelopen jaren ben ik intensief met hem bezig geweest. Dat heeft twee artikelen opgeleverd – in De Gids en Tirade – een tweetal lezingen, interviews en een publicatie die nog op komst is. Zo is het wel mooi geweest. Ter afsluiting nog eenmaal mijn tekst Telkens als ik Reve lees…
telkens als ik reve lees, denk ik hem te begrijpen, en dan weer niet, hoewel. het is ook zo dichtbij, dat rooms verhaal, de papagaai, de maagd, de vierde persoon gods, van jung gestolen en verheven tot fantasma, verweven met meedogenloze jongens die zomaar zitten op terrassen in langweer. ja, zo verdomd dichtbij en ook zo hemelsbreed ver weg. ik heb niets met lieve jongens om van meedogenloze maar te zwijgen. ik heb niets met maagden en met die van fatima al helemaal niet. fantasma’s ken ik wel. ik weet precies wat hij bedoelt. god is geen constructie in de hemel, maar zit hier en nu tussen mijn oren. hij kruipt waar hij niet gaan kan, in het woord dat ik hier schrijf en wegduw in de stilte, god is een manier van hersenmanagen, een focus voor het libido, mystiek, mijnheer, is vruchtwater uit moederschoot, of loenersloot, daar wil ik niet om twisten, hoe dan ook, water dat nooit is afgevoerd bij de geboorte, een vlies dat nooit gebroken is en eeuwig vraagt om schennis. vlaanderen is mijn vaderland.
de maagd is overal, zelfs terroristen doen er moorden voor, twee en zeventig in getal, alles wacht aan hemelpoorten, nee, dan reve, die heeft aan één genoeg. zijn geloof is toch iets simpeler, al was het maar omdat het iets goedkoper is. en dan wat is geloof nog tegenwoordig, je schept je eigen tuintje in je hoofd en kunt meteen het onkruid wieden. maar ja, het is zo mooi om zomaar zonder enig zicht op winstbejag, belangeloos te kunnen dichten over god, seks, masturbatie en alles wat daarbij hoort. incest, kannibalisme, dat is het rooms katholicisme, inderdaad genialer is het nooit bedacht. zonde dat die winkel niet meer loopt. je hebt geloven nodig om niet gek te worden, bij veel mensen is dat zo, de oude freud heeft dit al vaak beweerd, hoewel zijn grootste antipoot carl gustaf jung dacht daar heel anders over. ik niet. god is een bypass voor de waanzin. placebo voor psychoses. het reële van lacan, de grote angst voor wat ons werkelijk omgeeft. niets, niets en nog eens niets en zelfs erger nog dan dat, een lege hel van gloeiende atomen, botsend, tollend, nu eens vlammend in het leven, dan weer spokend in de dood. toeval is er niet in deze heksenketel. of beter, toeval is de wereld zelf. god is toeval. god is niets. vlaanderen is mijn vaderland.
om panisch van te worden. iets moet er toch zijn om deze angstschreeuw te bezweren, iets moet mijn verlangen dragen, iets moet branden als een heilig vuur waarin ik als een mot verdrinken wil, maar er is niets. alleen verlangen, dat steeds verder drijft en verder. de godspot in mijn hoofd is om razend van te worden. waarom die rare kronkel in mijn kop. waarom kom ik niet los van dit tollend mechaniek, waarin ik als een rat gevangen zit. ja dan is het creëren van je eigen gekte nog zo gek niet. daarom mijnheer is reve geniaal, omdat hij weet wat tollen is en toch blijft doorgeloven dat zijn trukendoos geen truc is. eerlijk veinzen is er bij hem niet bij. veinzend oprecht zijn evenmin. het is de ware parodie, de waarheid en niets anders dan de waarheid. credo in unum deum, omdat het absurder is dan het meest absurde dat bestaat. daarom mijnheer, daarom is dit geen panacee, maar eeuwig leven van het ware woord dat in ons allen leeft. en toch, mijn rug op. ik loop liever op het slappe koord. vlaanderen is mijn vaderland.
op 22 augustus 1965 is het gebeurd. ik was erbij. ik weet precies wat hij bedoelt. mysterie heeft zich in dat ene uur voltrokken. hoc est enim corpus meum qoud pro vobis datur. zij was een god. een maagd. stoephoer. de slang lag op de loer. zij heeft zich toen aan mij gegeven. het dogma dat de kerk nog niet erkennen wil. ja, zij was hier, haar hemels lichaam hier. ik was in haar en zij in mij. ik heb die dag alles gezien en nimmer zal ik spreken. ik zag de glorie in haar ogen. ik zag tienduizend regenbogen. die dag is eeuwigheid geworden, de poort van het hiernamaals stond heel even op een kier. haar kruis was hier, en nu, en eeuwig overal. ik was erbij, die dag dat onze zuiderburen het ijzermonument onthulden, de vlaamse leeuw die brulde, vlaanderen is mijn vaderland. hier liggen al mijn lijken als zaden in het zand. hoop op de oogst, o vlaanderland. telkens als ik reve lees, geloof ik hem. het is gebeurd. zo waar als ik hier schrijf, een tijd van zwijgen, dat alles is wat nu nog rest. ave, ave, sterre der zee, ave.