De bibliotheek van Babel

‘Ergens op een plank, in één of ander hexagoon (redeneerde men) moet een boek bestaan welke de formule en samenvatting is van alle andere delen: er moet een bibliothecaris zijn die het boek gelezen heeft en hij is aan een god gelijk. In de taal van deze zone zijn zelfs nog restanten van de cultus van deze functionaris doorgedrongen. Velen zwierven rond op zoek naar Hem. Eeuwen lang werden tevergeefs de meest uiteenlopende gebieden uitputtend doorzocht. Hoe kon men het vereerde en geheime hexagoon traceren waar Hij woonde? Iemand stelde een regressieve methode voor. Om boek A te vinden, raadpleeg eerst boek B welke A’s positie aangeeft; om boek B te vinden, raadpleeg dan eerst boek C, en zo verder tot in het oneindige… in dit soort avonturen heb ik mijn tijd verkwist , mijn jaren verknoeit. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat er een totaal boek ergens op een plank in het heelal staat; ik bid dat de onbekende goden of een man – al is het er maar één, al was het duizenden jaren geleden! – het heeft mogen lezen en onderzoeken. Als eer en wijsheid en geluk niet voor mij zijn, laat het dan voor anderen zijn, laat de hemel bestaan als mijn plaats in de hel moet zijn. Ik mag gekrenkt zijn en vernietigd worden, maar laat op één ogenblik, in één wezen Uw enorme Bibliotheek gerechtvaardigd zijn.’

Jorge Luis Borges, De bibliotheek van Babel, 1941.