Adieu / à Dieu
Ik ben niet meer met u alleen
en op de peluw is er geen
o lieveling, die lot en leed
zoo afwendbaar zeker weet.Geef mij uw mond en zie mij aan:
lang voor de zon, lang voor de maan
verzinken in de wereldmist
zijn onze namen uitgewischt.En wat mijn hand te streelen vond
zal liggen in den wintergrond
en wat mijn stem aan u bescheen
is weggedaan en vindt niet een.Geen slapeling die ’t wonder weet
dat uwe zachtheid aan mij deed,
de vlam die door de nachten sloeg
wordt morgenrood en ’t is genoeg.Zie, sterren reizen langs het raam,
het water stroomt, een knaap ving aan
en zong adieu – dit lied heeft uit
mijn kleine, kleine zomerbruid.
Dit is een gedicht van Jan Engelman. Ik vond het gisteren op internet. Of beter gezegd: het kwam naar mij toe. De laatste regels van mijn blog van gisteren gingen over de laatste woonplaats en het graf van Jan Engelman. Ik kreeg daar een vraag over van een van de lezers van dit blog en zo stuitte ik – al surfend op het net – op dit gedicht dat heel toepasselijk Adieu heet. Ik heb het inmiddels meerdere malen gelezen, maar ik begrijp er steeds minder van. Van wie wordt hier afscheid genomen? Is het een geliefde? Is het God? En nog raadselachtiger: wat betekent die laatste regel:
en zong adieu – dit lied heeft uit
mijn kleine, kleine zomerbruid.
In denk al je die regel snapt het hele gedicht opeens duidelijk wordt. Maar ik begrijp niet wat hier staat. De zin lijkt zelfs ongrammaticaal. ‘Het lied is uit, mijn kleine, kleine zomerbruid.’ Dat had gekund. (met een komma achter ‘uit‘ ) Maar ‘…heeft uit…’ ? Deze slotzin vormt een denkbarrière die het hele gedicht onbegrijpelijk maakt.
Thomas Khun, die zich diepgaand heeft bezig gehouden met denkbarrières binnen een denkkader of wereldbeeld, heeft eens gewezen op een simpele methode om iets echt te kunnen begrijpen. Zoek na het lezen van een tekst, zo raadt hij aan, altijd naar een zin die vreemd of zelfs absurd is overgekomen, een zin die niet lijkt te passen in het betoog. Vaak blijkt zo’n zin bij nader inzien een totaal nieuw zicht op de gehele tekst te bevatten.
Iets vergelijkbaars heeft Gerrit Krol ooit aanbevolen. Lees een boek, dat je jaren geleden gelezen hebt, opnieuw. Vaak blijken de onderstrepingen in de tekst achteraf onbegrijpelijk. De tekst blijkt aanleiding te geven tot heel andere markeringen. Het verschil brengt een doorgaans onzichtbare verschuiving van je eigen denkkader in beeld.
Dit soort methoden zijn gebaseerd op twee fenomenen, respectievelijk: de anomalie (een absurditeit binnen een gegeven denkkader) en de incommensurabiliteit (twee denkkaders bieden ieder op zich een verklaring van de waargenomen realiteit, maar er zijn feiten die wel vanuit de het ene, maar niet vanuit het andere denkkader verklaard kunnen worden).
Er is nog een derde methode. Zoek in de denkbeeldige werelden van een tijd een woord of begrip dat in het bijbehorende wereldbeeld uiterst problematisch is. Bijvoorbeeld goddeloosheid in de eerste utopieën uit de zestiende eeuw. Of het woord God in de denkbeeldige werelden van vandaag. Deze methode zou ik het ‘adieu’ willen noemen. Adieu heeft in het Frans een tweede betekenis die het Nederlands niet kent: à Dieu. Dat wil zeggen: het is aan God of wij elkaar weerzien.
Deze laatste zinnen heb ik niet nu verzonnen. Ze zijn gelicht uit een het verhaal Adieu/à Dieu dat ik zestien jaar geleden heb geschreven op verzoek van de redactie van De Vrije Fries. Dit eerbiedwaardig gezelschap wilde een verhaal van mij in haar jaarboek opnemen. Hoofdredacteur Goffe Jensma was destijds bezig de laatste hand te leggen aan zijn dissertatie De gemaskerde God die zou handelen over het Oera Lindaboek. Naar aanleiding daarvan werd mij gevraagd iets te schrijven over het thema ‘Utopieën en denkbare werelden’. Over de tekst, die ik in augustus 2001 in twee weken tijd schreef, ben ik nog altijd redelijk tevreden. Aanvankelijk had mijn verhaal als titel Goddeloosheid in Utopia, over denkbeeldige werelden en de ondenkbaarheid van God.
Wie schetst mijn verbazing toen de redactie van De Vrije Fries weigerde om mijn tekst te publiceren. Ik kreeg een keurige brief waarin mij omstandig werd uitgelegd dat mijn verhaal in geen enkel opzicht een relatie met Friesland had en om die treden niet gepubliceerd kon worden. Ik reageerde nogal boos. Had dat dan eerder gezegd, zo luidde mijn verweer. Op voorstel van de redactie schreef ik vervolgens een extra stuk erbij dat specifiek over het Oera Lindaboek ging. Opnieuw kreeg ik een brief thuis, ditmaal van hoofdredacteur Goffe Jensma. Het was nee en nog eens nee. Later hoorde ik dat Jensma zijn dissertatie niet op tijd klaar had gekregen en het hele idee van het themanummer in de ijskast was gezet. Typisch Fries denk je dan. In ieder geval niet iets voor een vrije Fries.
Ik zou er nooit meer over begonnen zijn, ware het niet dat ik gisteren out of the blue stuitte op dat onbegrijpelijke gedicht Adieu van Jan Engelman. Zou het zo kunnen zijn dat dit gedicht niet Adieu, maar eigenlijk à Dieu als titel heeft ? Of beter gezegd, misschien wel allebei. Adieu/ à Dieu. Het is een afscheid van een geliefde en tegelijk ook een opdracht aan God. Het gedicht gaat over de dood, maar ook over wedergeboorte, als een altijd doorstromend gebeuren dat geen begin heeft en geen einde kent. Zoals woorden van een gedicht, die wij uitspreken en nog eens uitspreken, waarna wij – om met Augustinus te spreken – ’terugkeren naar het gedruis van onze mond, waar het woord een begin neemt en een einde krijgt.’
Daarom kon ‘is uit ‘ niet. Het moest ‘heeft uit ‘ zijn. Ongrammaticaal en absurd, maar in deze context volledig juist en op zijn plaats. Het is de menselijke geest die onderscheid maakt tussen de verschijnselen met woordjes als ‘en’, ‘of’ en soms met alleen een komma. Zelfs als er maar twee verschijnselen zijn, zit er zo’n woordje als ‘en’ of ‘of’ tussenin. Maar altijd is er ook iets dat noch aan het een, noch het ander toebehoort. Tussen leven en dood, tussen de levenden en de doden zijn wij het die telkens weer spreken van ‘en’ of ‘of’. In werkelijkheid is er geen grens.
Alles stroomt. Adieu / à Dieu.