‘De tijd is vloeibaar en stroomt. Ik ben een lichtkrant in een zwart gat, een ‘laterna magica’ op een vuurtoren, een glazenwasser in een duistere kamer en hier worden alleen piloten geboren. Ik heb een foto in mijn kop. Een luchtfoto van Betondorp. Waar is mijn parachute? Ik druk op ‘eject’, gooi de diskette omhoog als was het een tennisbal, kijk in de linkerbovenhoek, laat hem drie keer stuiteren op mijn rechtervoet en knik met het hoofd (de schijnbeweging van Pele). Cruijff, een sprinkhaan in niemandsland! Een vlinder in Betondorp. Drie keer stuiteren de woorden. Poëzie, die geboren kan worden te midden van goede architectuur, is het doen geboren worden van een stilte. Een stuiterend steentje, de juiste draai aan de woorden, de metamorfose van een vlinder, de missing link tussen intelligentie en instinct. Het is de ironie van de keiharde waarheid, de poëzie van een dribbel, een onmiddellijke gave, een gevoel dat op zijn plaats valt als in een zucht. ‘De minske wolle ornaris wêze wêr’t se net binne’, staat op een tegeltableau in de hal van het station in Leeuwarden (that’s a hard one to remember). Wie op reis gaat met een boek komt heel misschien te weten hoe de wereld werkelijk in elkaar zit. En tussen haakjes: (Cruijff kon niet koppen).’
Aldus schreef ik in de zomer van 1987. Het is de laatste alinea van het verhaal Een vlindertuin in Betondorp. Het is de eerste tekst die ik op een computer schreef. In augustus van dat jaar kocht ik een Videowriter van Philips voor veel geld, ik meen zoiets van 2000 gulden. Maar dan had je ook wat. Het was een computer met beeldscherm in één. Bovendien zat er ook nog eens een ingebouwde printer in, waarvan je na 35 pagina’s het lint moest vervangen. Dat lint kostte f. 17.50, een dure hobby dus, maar ik was er apetrots op. Het apparaat had één nadeel. Er zat geen spellingscontrole op. Maar voor de rest kon je er alles mee, tenminste wat tekstverwerken betreft. Knippen en plakken met schaar en lijm was voortaan verleden tijd. Ik heb die Videowriter nog altijd. Hij is inmiddels een museumstuk. Helaas doet hij het niet meer, maar misschien krijgt iemand hem nog eens aan de praat. Ook de Olivetti-schrijfmachine, waar ik daarvoor mijn teksten op typte, heb ik nog steeds, maar ik gebruik hem nooit meer. In 1993 volgde mijn eerste echte pc, zonder Words nog, maar met allemaal ingewikkelde codes. Tegenwoordig schrijf ik op een Apple. Soms verlang ik wel eens terug naar dat metalen tikgeluid van mijn oude Olivetti.
De slotalinea van het verhaal, dat ik op mijn eerste computer schreef, geeft aardig de opwinding weer die zich van mij had meester gemaakt tijdens het gebruik van de Videowriter. Ik was zelf een soort schrijvende machine geworden, zo leek het wel. Bovendien raakte ik in die tijd zomaar in een lichtelijk manische toestand. Ik had nog net geen last van waanideeën maar ik zat er wel dicht tegen aan. Zo verbeeldde ik mij dat er beelden op mijn beeldscherm konden verschijnen van allerlei plaatsen elders op de wereld. Ik verbeeldde ik mij een soort internet avant la lettre. Achteraf denk ik wel eens dat je in een psychische waantoestand ideeën kunt ontwikkelen die op de toekomst vooruit lopen, als het gaat om de technische realiseerbaarheid.
De laatste keer dat ik echt in een waantoestand belandde was in de zomer van 1979. Ik kreeg toen last van achtervolgingswaan en dacht dat agenten van de CIA en de KGB achter mij aanzaten. Ik verkeerde in de veronderstelling dat ik een technologische ontdekking had gedaan die zeer bedreigend was voor het evenwicht tussen de beide grootmachten in de Koude Oorlog. De CIA – zo meende ik – had een satelliet gelanceerd ter grootte van een tennisbal, waardoor alle elektronische communicatiesystemen op aarde in een kéér aan elkaar gekoppeld waren. Alle apparaten, die tv-signalen konden ontvangen, waren ineens ook camera’s geworden. Zo kon de CIA in alle huiskamers naar binnen kijken via het scherm van de TV. Ook de radio werkte op een vergelijkbare manier. Ik hoorde stemmen op de radio die daar niet thuis hoorden. En op de TV las ik in de ondertiteling van films verborgen boodschappen die exclusief voor mij bedoeld waren.
Ik woonde destijds aan de uiterste rand van Leeuwarden, in de wijk Aldlân, dicht bij het van Harinxmakanaal. Er gebeurden daar de raarste dingen die mijn waanwereld leken te bevestigen. Ik zag opeens overal grote antennes op de daken staan die er eerder niet stonden. Bovendien werd er die zomer huis aan huis kabel aangelegd voor de tv, wat mijn vermoeden nog eens bevestigde dat er iets grondig mis was. Op een zondagochtend was ik het zat. Ik heb toen het boek Apocalyps Revealed van Swedenborg, dat ik in 1969 had gekocht bij een boekenstalletje in de Oudemannenhuispoort in Amsterdam, met een grote boog in het Van Harinxmakanaal gegooid, ter hoogte van de Froskepôlle. Jaren later later zag ik niet ver van deze plek een kaars branden, zomaar in het gras, midden in de Froskepôlle. Het is daar soms niet pluis. Vreemde geesten komen dan los uit het water en nemen bezit van de omgeving. Op die wonderlijke zondagochtend in de zomer van 1979 zag ik een schip, varend onder vreemde vlag, langs de Froskepôlle varen. Het was een grijs schip zonder vensters of patrijspoorten, een marineschip zo te zien. Even later vloog een straaljager over.
Al met al waren het de elektronische media die mijn waanwereld hebben versterkt. Ook zonder radio en tv was het zover gekomen, vrees ik, maar deze media hebben het proces wel in hoge mate bevorderd. Soms vraag ik me wel eens af, wat internet met je kan doen, als je het contact met de werkelijkheid langzaam kwijtraakt. Hoe gaat je waanwereld zich dan vermengen met de virtuele wereld, waarin je op internet zomaar kunt wegdrijven? Feiten kunnen op internet net zo goed fictie zijn, zonder dat iemand het controleert. Zo ontstaan in no time de meest bizarre complottheorieën die zich als een olievlek verspreiden over het net. Het is eigenlijk wonderbaarlijk, dat er zo weinig ongelukken gebeuren met mensen die psychotisch worden als ze achter de computer zitten.
Wat is precies de invloed van internet op de geestelijke volksgezondheid? Wat betekent het voor opgroeiende pubers dat ze zich moeten conformeren aan allerlei euforische beelden van leeftijdsgenoten, waarmee ze via Twitter, Facebook en Hyves voortdurend mee geconfronteerd worden? Je voelt je eerder en in grotere mate totaal uitgesloten, als iedereen om je heen online is en zich moeilijk lijkt te voegen aan de codes van een groep? Hoe ontvankelijk is de psyche van een labiele puber of adolesent voor excentrieke ideeën die op internet worden aangedragen? Wat is de invloed van sociale media op adolesenten die plotseling amok maken en in het wilde weg om zich heen gaan schieten? Kortom, wat kun je allemaal niet voor calamiteiten veroorzaken, als je als internetgebruiker in een psychose belandt? Je leest daar maar weinig over.
Ian en Joel Gold – broer en zus- zijn respectievelijk neurowetenschapper en psychiater in New York. Zij hebben een nieuw psychiatrisch ziektebeeld ontdekt The Truman Show Delusion, genoemd naar de film The Truman Show (1998) waarin de hoofdpersoon in een werkelijkheid leeft die bij nader inzien het decor van een soapserie blijkt te zijn. Zo raak je verzeild in een leven dat zich afspeelt ‘voorbij het echte leven‘. Een dergelijk psychiatrisch ziektebeeld kan onder invloed van internet en de nieuwe sociale media wellicht in versterkte mate zich aandienen, vooral bij een leeftijdsgroep die druk bezig is met het zich vormen van een eigen identiteit, een proces waarbij van alles mis kan gaan. In het boek Hoe verandert Internet je manier van denken (2001)) schreven Ian en Joan Gold het artikel Wees aardig tegen mij, ook op Twitter. Het besluit met de volgende woorden:
‘Eindelijk zijn we dan bij gekte beland. In de psychiatrie is het al tientallen jaren bekend dat megasteden – steden van elke omvang trouwens – leiden tot psychose. Met name het aantal gevallen van schizofrenie – het schoolvoorbeeld van een zuiver biologisch bepaalde geestesstoornis – neemt toe met de grootte van de stad, ook al is die stad nauwelijks meer dan een dorp. En dat komt niet omdat geestesziekten in het algemeen meer voorkomen in steden. En ook niet omdat mensen die psychotisch zijn meer naar de stad trekken of daar blijven. Zijn we nu de fundamenten aan het leggen voor een ziekmakende virtuele stad nu we veel grotere groepen – van echte vrienden tot mensen die we nauwelijks kennen – om ons heen verzamelen? Of zullen we door Facebook en Twitter hechter worden met vrienden zoals Aristoteles bedoelde, vrienden die juist een psychische remedie vormen tegen de gekmakende macht van anderen? Wat het effect van internet op ons gemoedsleven ook is, het net lijkt in elk geval de structuur van ons externe leven te veranderen, het leven zoals dat vervlochten is met het leven van anderen. En de kans is groot dat onze geest sterker zal worden gevormd door internet dan we ons nu zelfs maar voorstellen.’