Het Fries is meer dan een handicap
‘Mijns inziens moet het Fries een klein plekje houden in de intieme wereld van het gezin, bij mensen wier moedertaal Fries is. Zing je kinderliedjes in het Fries, zeg je koosnaampjes in het Fries, en handicap je kind verder niet in deze tijd van Europa-vorming en globalisering’.’
Aldus Seline Verbrugge van de psychologenpraktijk in Noordwolde in de Leeuwarder Courant van afgelopen zaterdag. Op de site It Nijs reageerde Koos Toemersma als volgt:
Aldergeloks is der ien treast, mochten jo der ferlet fan hawwe: it Nederlânsk ferdwynt likegoed. Ut in kollum fan Maarten Keulemans út de Volkskrant fan juster mei in pleit om allinnich noch Ingelsk en Sinees te jaan en ‘fossile talen’ as Frânsk in Dútsk mar ôf te skaffen: ‘Privé keutelt u nog wel in het Nederlands, maar uiteindelijk zal het zoiets worden als het Fries of het Limburgs – een raar streekdialect, dat je alleen nog in beslotenheid spreekt.’ It liket my dat dizze fisy moai oanslút op dy fan frou Verbrugge, dy’t fan Keulemans mar better op it Sinees oerskeakelje kin. Je dogge it ek noait goed…
Zo zijn we weer terug bij af. Het verdwijnen van de eigen taal roept bij menigeen existentiële angsten op. Hoe kan dat? De Duitse filosoof Johan Gottfried Herder (1744-1803) heeft er als eerste op gewezen dat ieder volk en eigen ziel heeft die het meest zuiver tot uiting komt in zijn taal. De taal is niet alleen het huis van de ziel, zoals Heidegger later beweerde, maar de taal is ook de collectieve behuizing van de volksziel. Dit soort gedachten zijn bij veel Friezen ingedaald in hun collectieve geheugen en zijn deel gaan uitmaken van hun denken over taal en identiteit. Het denken van menig Fries zit nog altijd verankerd in dit diep romantische ‘etnisch-linguïstisch paradigma’. Dat is een gevaarlijke manier van denken, omdat het per definitie uitloopt op exclusiviteit, uitsluiting en zuivering. Een taalstrijder wordt weldra een etnisch strijder als hij de structuur van zijn denken niet ontdoet van dit soort tribale funderingen, waarin taal en ziel (taal en volksziel) op één lijn worden gezet.
Er zijn van oudsher twee stromingen binnen de Friese beweging: de calvinistische en de socialistische. De calvinistische stroming heeft zijn wortels in de Reformatie en is erg wettisch en deterministisch gericht. De vertegenwoordigers van deze stroming kregen het in de jaren voor de oorlog moeilijk, omdat ze de Germaanse volksziel niet zo goed van de Friese volksziel konden onderscheiden en dus gingen geloven in een lotsverbondenheid met de Duitsers. De socialistische stroming daarentegen had daar wat minder last van. Deze stroming heeft zijn wortels in de Romantiek en is meer dialectisch georiënteerd. Niet God, maar Marx bepaalt voor hen de loop van de geschiedenis.
Voor Friese socialisten zijn de Friezen dan ook niet een uitverkoren volk of ras in ‘it bêste lân fan ierde’, maar een uitverkoren onderklasse die toevallig ook nog Fries spreekt en dat al eeuwenlang doet. In feite maakt het weinig uit. In beide gevallen is er sprake van een versmelting van twee geloofssystemen. Bij de een versmelt de Friese volksziel (Friese taal) met de heilsleer van Jezus Christus. Bij ander daarentegen versmelt de Friese volksziel (Friese taal) met de heilsleer van Domela en Troelstra. Het is of je door de hond of door de kat gebeten wordt. In beide gevallen kon de geachte ontstaan dat de Friese volksziel (Friese taal) superieur zou zijn aan de Nederlandse volksziel (Nederlandse taal), want het waren uiteindelijk de Friezen die samen met de Franken de grondstof voor de Nederlandse stam hebben geleverd.
Dat soort essentialistische gedachten over taal en identiteit zijn na de oorlog stilaan verdwenen. Het etnisch-linguïstisch paradigma maakte plaats voor een sociaal-cultureel paradigma. Overal, behalve in Friesland. Daar loopt de wereld vijftig jaar achter. De Tweede Wereldoorlog is hier nog niet voorbij en de jaren zestig moeten nog beginnen. Het Fries is dan ook meer dan een handicap. Het is een diep verankerde belemmering voor emotionele volwassenheid.