Gisteren viel het nieuwe nummer van het kunsttijdschrift De Nieuwe in de bus. Daarin stond een artikel van mij Archeologie van de toekomst, dat op 10 januari j.l. op mijn weblog te lezen was. Uiteraard had de redactie keurig mijn toestemming gevraagd om de tekst over te nemen. Het is altijd een raar gezicht als je een internettekst van jezelf in een gedrukte versie terugziet. De tekst heeft opeens een ander format, een andere opmaak, een andere context. De inhoud van tekst lijkt daardoor een andere betekenis te krijgen. Ik weet niet hoe dat komt, maar ik verbaas me er steeds weer over.
Later op de middag overkwam mij iets vergelijkbaars. Ik was aanwezig bij de opening afscheidstentoonstelling van Bartle Laverman in het gebouw van Academie Minerva in Groningen. Tout le monde was daar aanwezig, wat je noemt een Friese invasie in Groningen. Bartle nam afscheid na 35 jaar als docent filosofie en kunsttheorie te zijn geweest. Hij zou ooit promoveren op Wittgenstein, maar kreeg ruzie met zijn professor. Bartle begon dus in Groningen in 1976. Ik kwam naar Friesland in 1977. Old soldies never die. Bartle overhandigde mij de catalogus van de tentoonstelling, waarin ook een tekst is opgenomen, die op 3 januari op dit weblog verscheen: Waarom nog kunst? En weer overkwam mij die rare gewaarwording. De tekst leek opeens totaal anders te zijn. In de gedrukte versie kwam mijn betoog veel stelliger over. Het leek wel of iemand anders het geschreven had.
Op de terugweg in de trein had ik iets te lezen bij me. Het was de dissertatie van Hans van Stralen: Gehoor geven, een discursieve benadering van de religieuze bekering: De conversieteksten van Gabriel Marcel en Gerard Reve (1999). Hierin las ik het volgende:
Mijn fascinatie voor de conversie dateert van 1974 toen ik als student in de theologie een indringende ervaring onderging. Maar meer nog heeft het werken met computers mij aan het denken gezet. Tientallen malen heb ik ‘files’ geconverteerd naar andere ‘formats’ en elke keer weer heb ik mij erover verbaasd hoe bestanden veranderd bleken, terwijl ze toch identiek gebleven waren. Het idee van een bekering als verandering van taalspel heeft evenzeer met mijn eigen ontwikkeling te maken. Opgegroeid in wat men wel een enigszins ‘eenvoudig’ milieu noemt, heb ik meer dan eens problemen ondervonden met de beheersing van een voor mij geheel nieuw en fascinerend taalspel: dat van de wetenschap. Ook de momenten waarop dit proefschrift stagneerde, waren waarschijnlijk het gevolg van de moeite die ik nog steeds ervaar om mijn gedachten in een wetenschappelijk aanvaardbaar discours te verwoorden. Dit gevoel van onmacht om gedachten en ervaringen zo nauwkeurig mogelijk om te zetten in taal heb ik eveneens meerdere malen in de verslagen van bekeerlingen bespeurd.
Een fascinerende stelling de mij uit de ramen deed staren. Ik zag het landschap voorbijflitsen en passeerde de grens tussen Groningen en Friesland. Hoe kan het, zo dacht ik bij mezelf, dat woorden iets anders lijken te betekenen, als ze in een ander format of in een ander medium tot je komen? Als ze overplant worden in een ander taalspel, in een ander semantisch veld? Het converteren van een tekst zou dus iets te maken hebben met de psychische fenomenen die optreden bij een bekeringsproces. Opeens sloeg mijn fantasie op hol. Ik hoorde de stem van Wittgenstein. Ooit heb ik een tekst geschreven die in feite een parafrase was van de beroemdste conversietekst uit de wereldgeschiedenis: De Confessiones van Augustinus. Die tekst ben ik kwijtgeraakt. Ik scheef hem in de tweede week van januari van het jaar 1966, de week voorafgaande aan mijn opname in het psychiatrisch ziekenhuis in Heiloo. Deze ‘autografie van een psychose’ was in feite de conversie van een conversietekst. Het was geen verslag van een bekering, maar een poging om door de muur van het gezond verstand heen te breken, een poging waarin ik overigens wonderwel slaagde, want toen de tekst voltooid was, bevond ik mij in het domein van de waanzin. Ik dacht dat ik de stem hoorde van Jeanne d’Arc. I was lost in France.
Na een intensieve speurtocht twee jaar gelden kwam ik erachter dat mijn tekst van destijds is vernietigd bij het afvalbedrijf Brantjes in Haarlem. Mijn psychiater had bij zijn pensionering zijn dossier daar ter vernietiging afgegeven. Vandaag ben ik op weg naar mijn uitgever in Amsterdam, om te overleggen over het boek, waarin de geschiedenis van de zoektocht naar deze verdwenen tekst uiteen wordt gezet. Maar wie weet duikt die tekst nog wel eens een keer op in een ander medium, geconverteerd en wel, op internet bijvoorbeeld. Ook de Dode Zee-rollen kwamen uiteindelijk tevoorschijn, en wat te denken van het evangelie van Jacobus, het evangelie van Judas, het Corpus Hermeticum, of de vroegchristelijke geschriften die in 1945 werden gevonden in de buurt van de Egyptische plaats Nag Hammadi, teksten die een heel ander licht hebben geworpen op het ontstaan en de betekenis van het christendom? De geopenbaarde boodschap werd doorverteld en doorverteld, vertaald en vertaald. en uiteindelijk raakte hij…. lost in translation.
Toen ik thuis kwam ik tot de ontdekking dat de bezoekerscijfers van dit weblog sinds maandag opeens explosief zijn gestegen. Ik had 3232 unieke bezoekers, twee keer zoveel dan normaal. Wat bleek? Geen Stijl.nl had de tekst van mijn weblog van 28 mei 2010 overgenomen: Cohen en de kunst van het hakkelen. Met bronvermelding, maar zonder toestemming. Geen Stijl dus, maar zo heten die lui ook. Ik zou ze natuurlijk voor het gerecht kunnen dagen, maar ach, wat schiet je daar mee op? Er waren 240 reacties op gekomen, en wellicht zo’n 100.000 bezoekers. Een klein deel daarvan klikte door naar mijn weblog, waar ze een verhaal lazen over de bekeringsgeschiedenis van Gerard Reve. Daar zaten die lezers van Geen Stijl natuurlijk niet op te wachten. Zoiets heet een conversie-verschijnsel. De boodschap is lost in translation, lost in France….