De theoloog Harvey Cox wijdt in zijn boek De stad van de mens een heel hoofdstuk aan Albert Camus. De stad van de mens verscheen in 1965. In de zomer van dat jaar verbleef ik enkele dagen op een camping in Nevers, waar ik het laatste hoofdstuk las van De mens in opstand van Camus. Dat jaar ging ik met enige tegenzin voor het laatst met mijn ouders mee op vakantie. Drie jaar later zou ik de muren van mijn kamer in Amsterdam zwart schilderen en met witte verf en sjablonen van kist-letters twee uitspraken daarop aanbrengen. De eerste was van Christus:
MIJN KONINKRIJK IS NIET VAN DEZE WERELD.
De andere was van Camus:
HEEL MIJN KONINKRIJK IS VAN DEZE WERELD.
Zonder het te weten – want ik kende het boek van Harvey Cox nog niet – had ik hiermee zijn hele betoog in twee zinnen samengevat. Camus was mijn held in de jaren zestig. Ik spelde zijn boeken, ook al begreep ik niet alles wat ik las. Ik vermoedde dat Camus een derde weg had ontdekt, de juiste middenweg tussen de God van het christendom, die hij afwees, en het totalitaire verleiding van het communisme, waar hij niets van moest hebben. In feite fungeerde Camus voor mij als een tijdelijke vluchtheuvel om los te komen van de God van mijn jeugd. Hij was een atheïst met een christelijk aureool en zijn taal bracht mij niet zelden in vervoering, alsof ik het Nieuwe Testament las, maar dan in de taal van vandaag.
Volgens Harvey Cox mocht Camus dan een atheïst zijn, maar hij gaf dit atheïsme geen kans om in fanatisme te ontaarden. Camus schoot volgens hem ver uit boven het gekwelde existentialisme van zijn tijdgenoten. Hij was een milde afvallige die zocht naar een nieuwe opening in het vastgelopen debat tussen gelovigen en atheïsten. Het rigorisme van L’Étranger (1942) had hij al gauw laten varen en in zijn naoorlogse romans ging hij veel genuanceerder te werk.
Cox vergelijkt Camus met Kennedy. Beiden stierven kort na elkaar, de een door een auto-ongeluk in 1960, de ander door een moordaanslag in 1963. Weliswaar was Kennedy katholiek, maar hij liet niet toe dat zijn geloof in een andere wereld hem zou afleiden van een hartstochtelijke betrokkenheid met deze wereld van het hier en nu. Beiden hielden hun blik gericht op de aardse horizon en beiden wilden op pragmatische wijze het veld der mogelijkheden uitputten in plaats van te streven naar onsterfelijkheid. Voor Kennedy waren dit politieke problemen, voor Camus kwesties van ethiek en zingeving.
Ik sta op een toren en kijk uit over de rivier de Loire en zie uit over Nevers. Deze foto hangt in een lijstje boven mijn bureau. Als ik over het scherm van mijn computer heen kijk, dan zie ik dit panorama dat ik ooit in werkelijkheid zag op een dag in augustus 1965. Nevers was een wat dromerige stad, zeker in die tijd. Ik ben er nooit meer geweest, maar ik stel me zo voor dat er nog steeds niet veel veranderd is. Het was in Nevers, zo heette het verhaal dat ik ooit schreef en dat elders op deze site te lezen is. De titel is ontleend aan die ene beroemde zin van de actrice Emmanuelle Riva in de film Hiroshima mon amour (1959). Een arthouse-film van Alain Renais, zo’n pretentieuze draak die je destijds absoluut gezien moest hebben.
Als ik hem nu nog eens terug zou zien, zou ik in slaap vallen, vrees ik. Maar het was wel een klassieker in de filmgeschiedenis. De eerste nouvelle-vague-film met nieuwe technieken, zoals korte flashbacks die je terugwerpen in het verleden. Dit soort films waren in feite een spel met de tijd, zoals Resnais dat ook deed in l’Annee dernière à Marienbad (1961) met die dromende gestalten in een Versailles-achtige paleistuin, die zo leken weggelopen uit een schilderij van Delvaux. Die film zag ik Cinétol in de Tolstraat in Amsterdam. Waar blijft de tijd? Nu zie ik zelf flashbacks, als ik terugdenk aan die tijd van nachtelijke films en afloop het fietsen langs de Amstel in het licht van de maan. ‘De tijd,’ zo zei Resnais, ‘is verbrijzeld.’
Ook Hiroshima mon amour zag ik voor het eerst in een nachtvoorstelling in Cinétol. Het verhaal gaat over een jonge Franse vrouw die een nacht doorbrengt met een Japanse man. Het speelt zich af in Hiroshima, waar de vrouw naar toe is gegaan om een film over de vrede te maken. Met de woorden ‘c’était à Nevers’ begint een lange flashback met beelden uit Nevers. Het zijn de herinneringen van de vrouw, die in de oorlog verliefd werd op Duitse soldaat die later werd doodgeschoten. Hiroshima mon amour is inderdaad een typische nouvelle-vague- film met alle clichés die daarbij horen. Toch zijn het prachtige beelden, die fietsende soldaat langs de oevers van de rivier, het verliefde stel en later: het kaalscheren van de jonge vrouw als ‘moffenhoer’.
Onlangs las ik een biografie van Marguerite Duras die destijds het scenario schreef voor deze film. Haar biografe Laure Adler schrijft over de betekenis die Hiroshima mon amour voor Duras zelf heeft gehad. Het was een herbeleving van haar eigen ervaringen tijdens het verzet, toen zij een relatie had met een Duitser die zich om veiligheidsredenen voor een Fransman uitgaf. Laurie Adler schrijft over de scene waarin de jonge vrouw haar hoofd aan de schaar aanbiedt om kaal geschoren te worden: ‘Eenmaal kaal blijft ze onbeweeglijk zitten wachten. Is ze bang dat haar hoofd wordt afgehakt? Marguerite Duras die de opnamen in Nevers bijwoonde, kon deze sequentie niet verdragen. Ze schreeuwde en viel flauw.’
De camping lag aan de oever van de Loire, waarin het water loom voorbij stroomde, slechts gehinderd door wat kleine eilanden, begroeid met struikgewas. Op de foto die ik zelf op de toren heb genomen, kun je de camping nog aan de overkant zien liggen. ‘s Avonds als ik de lantaarns van de stad zag oplichten kleurde de lucht rood boven de torens van de kathedraal. Ik was zeventien jaar. De mens in opstand heb ik met veel moeite helemaal uitgelezen tijdens die kampeervakantie in 1965. Op de voorlaatste pagina schrijft Camus:
‘Achter de duisternis straalt een nieuw licht, dat we nog niet zien maar reeds vermoeden en waarvoor we moeten strijden opdat het ons eens verlichten zal. Te midden van de ruïnes bereiden wij allen, boven het nihilisme uit, een nieuwe wedergeboorte. Maar te weinigen weten dit. Inderdaad. Het verzet kan nog niet alles oplossen, maar het kan zich ten minste verzetten, zich te weer stellen tegen de mensen, die het tegenwoordige voor de toekomst vergeten, de slachtoffers voor de macht, de ellende in de voorsteden voor de nieuwe stad, de gerechtigheid van alle dag voor het vage en ijdele beloofde land.’
Het zijn bijna Bijbelse woorden, waarmee Camus zich een weg baant naar een nieuwe toekomst, een toekomst zonder God, maar ook zonder het geloof in het gelijk van de geschiedenis dat sinds het denken van Hegel en Nietzsche tot een moreel bankroet had geleid. Camus nam afstand van de God die de mens zijn vrijheid ontnam. De mens moet kiezen tussen de tirannieke God van de christelijke theologie en het volledig mens zijn. Voor Camus was die keuze duidelijk. ‘Als God niet bestaat, zullen we Hem moeten uitvinden’, had Voltaire beweerd. Camus draaide die bewering om en koos de kant van Bakoenin:’ Als God zou bestaan zouden we Hem moeten afschaffen.’
Nevers. Een Duitser steekt een plein over, in de avondschemering.
ZIJ: Neen … hij was geen Fransman.
In Hiroshima. Zij ligt met uitgespreide armen en benen op het bed alsof ze overstelpt is door vermoeidheid en liefde. Het daglicht op hun lichamen is nog zwakker geworden.
ZIJ: Ja, het was in Nevers.
In Nevers. Beelden van een liefde in Nevers. Tochtjes op de fiets. Het bos. De ruïnes, etce tera.
ZIJ : We ontmoetten elkaar eerst in schuren. Toen in ruïnes. En toen in kamers. Net als overal.
In Hiroshima. In de kamer is het daglicht nog zwakker geworden. We zien hen nu in een bijna kalme houding van omstrengeling.
ZIJ: En toen is hij doodgegaan.
In Nevers. Beelden van Nevers. Rivieren. Kaden. Populieren in de wind….