‘Ach , het is natuurlijk allemaal achteraf… er is veel gehuild, ook door mij. En toen probeerde ik op het Joods lyceum voor te lezen. De …ontmoeting van Dante en Beatrice … in het paradijs … Dat is, die ontmoeting en toen liep ik de klas uit en het hinderde helemaal niets hinderde volstrekt niets. Ik heb me achteraf er rekenschap van gegeven, die kinderen hebben het zo prachtig opgevangen, want stel je toch voor: zo’n leraar die dóet maar .. Dat beleefde … dat bedoel ik dus: hoe wij toen intens leefden, niet? Tot in diepten en tot aan einders toe, onvoorstelbaar, met die kinderen mee, waarvan er elke week weer minder waren.’
Aldus Jacques Presser in een uur durend tv- interview, gemaakt door Philo Bregstein. Het werd uitgezonden op 8 mei in 1970. Ik weet het nog goed, want het was de sterfdag van mijn van vader die vier jaar daarvoor overleden was, op 8 mei 1966. Negen dagen eerder was Presser zelf overleden, op 30 april 1970. De film is een aangrijpend document. Presser vertelt in dit gesprek over zijn eigen ervaringen in de oorlog. Niet op de koele en registerende wijze waarop hij zijn boek Ondergang schreef, een stijl waarin niettemin het persoonlijk engagement met dit thema doorklinkt in al die passages waar ‘hij de doden een stem wil geven’. Nee, in dit interview hoor je de eigen stem van Presser die zich zelf terug ziet. Zijn vrouw, zijn geliefde, die hij in de oorlog heeft laten gaan, die hij moest laten gaan en die nooit is teruggekeerd…
Ze werd begin 1943 betrapt met een vals persoonsbewijs en via het doorgangskamp Westerbork als strafgeval naar het vernietigingskamp Sobibor getransporteerd, waar ze om het leven werd gebracht. Presser zelf dook daarna onder en overleefde op wonderbaarlijke wijze de oorlog. Het verlies van zijn vrouw heeft hem voor zijn verdere leven getekend. In het interview met Bregstein kwam het gesprek onherroepelijk op deze dramatische gebeurtenis. Presser probeerde het kort en sober te vertellen, maar zoals zo vaak gebeurt, als een oorlogsslachtoffer zijn ervaringen voor de camera moet prijsgeven, het lukte niet. Hij brak. De camera moest stoppen en Presser probeerde het opnieuw. Maar wederom brak hij in tranen uit bij de zin: ‘Ik heb haar laten gaan…’
Jacques Presser is de enige leraar van Gerard Reve die ik zelf ook heb gehad, als hoogleraar wel te verstaan. Reve schrijft in Moeder en zoon (1980) niet zo positief over Presser. Zo goed heb ik hem nu ook weer niet gekend dat ik daarover kan oordelen. Hoe dan ook, van oktober 1968 tot april 1969 volgde ik colleges bij Presser aan de Universiteit van Amsterdam. Ik raakte toen zeer onder de indruk van hem. Maandenlang sprak hij elke week twee uur lang over het schrijven van zijn boek Ondergang. Het eerste uur over de methodologische aspecten van een dergelijke onderneming, over het gebruik van schriftelijke en orale bronnen bijvoorbeeld. Het tweede uur over de persoonlijke aspecten. Wat komt er allemaal bij kijken, als je als historicus een onderwerp behandelt waar je zo intens persoonlijk bij betrokken bent. Presser vertelde niét over zijn vrouw die hij had laten gaan. Dat hoorde ik pas later in het gesprek met Bregstein op televisie.
Het uitbreken van de oorlog betekende en enorme schok voor hem. Presser deed zelfs een zelfmoordpoging. Zijn baan aan het Vossiusgymnasium in Amsterdam moest hij opgeven en hij werd tijdelijk leraar aan het Joods Lyceum, waar ook Anne Frank een leerling was. Anne Frank woonde achter de Wolkenkrabber op het Merwedeplein. Er bestaat nog een filmpje waarop ze daar is te zien, zwaaiend uit het raam. Op het Merwedeplein heb ik als zelf als kind nog gespeeld. Mijn klasgenoot Hans Wouters woonde op het Merwedeplein. Reve heeft Anne Frank misschien wel ooit gezien. Ze woonden niet ver van elkaar en hadden vlak voor de oorlog in ieder geval dezelfde leraar geschiedenis.
Voor de oorlog was de Rivierenbuurt een gegoede wijk voor geschoolde arbeiders en hoger opgeleid personeel. Het was een buurt waar veel Joden woonden en ook veel Joden zijn weggevoerd, de familie Boslowits bijvoorbeeld, die woonde in de Topaasstraat. Reve en ik fietsten dezelfde weg naar school, dwars door de Rivierenbuurt, alleen lag er een kwart eeuw tussen, de jaren van oorlog en wederopbouw. Eind jaren zeventig heb ik nog een tijdje in de Saffierstraat gewoond, op de hoek van de Jozef Israelskade, een paar huizen verder als het huis waar Reve De Avonden schreef. Stedenbouwkundig gezien is de Rivierenbuurt en prachtige stadswijk, ontworpen nog door Berlage. Maar het is ook een ‘schuldige buurt’, een ‘buurt die alles zag’. In mijn jeugd wist ik daar nog niets van. Denkend aan de Rivierenbuurt zie ik een brede stroom van herinneringen traag door een oneindige ruimte gaan.
Presser was door zijn oud-leerling Lou de Jong al in 1950 gevraagd of hij een boek over de Jodenvervolging wilde schrijven. Presser was niet de eerste kandidaat voor die opdracht, juist omdat hij zijn vrouw in de oorlog had verloren. De Jong had ook lang getwijfeld of hij het wel moest doen. Het was ook zeer de vraag of hij voldoende wetenschappelijke distantie tot het onderwerp zou kunnen behouden. Presser heeft jarenlang met een writersblock te kampen gehad. Dan zat hij doelloos uit het raam te staren in het toenmalige Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie aan de Herengracht in Amsterdam Er kwam geen letter op papier. Hij had alleen maar stapels dossiers voor zich. Pas nadat hij in 1957 De nacht van de Girondijnen schreef – een novelle op basis van persoonlijke herinneringen aan het kamp Westerbork – kon hij met het schrijven van Ondergang beginnen.
Toen Presser werkte aan zijn boek zat hij in zijn werkkamer in het toenmalige Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie aan de Herengracht in Amsterdam. In het grote grachtenpand aan de overkant was ook een kantoor gevestigd. Er waren drie grote ramen daar. Links zat – elke dag weer — een vrouw achter een bureau, rechts een man. In het raam in het midden was niets te zien. Elke dag weer was er nauwelijks beweging te bespeuren in dit strakke, symmetrische patroon. Op een dag echter, dat Presser tussen het schrijven door wat uit het raam zat te staren, zag hij opeens beweging aan de overkant. De man en de vrouw stonden beiden gelijktijdig op, liepen naar het midden en gaven elkaar een kus. Ze bleven even daar staan, voor het middelste raam, om vervolgens weer terug te keren en hun bureauwerk te hervatten. Presser noemde het als een detail dat hen hem altijd heeft gefascineerd. Een zinloos detail, maar ook als een teken van hoop misschien.
Na de televisie serie ‘De Bezetting’ van Lou de Jong heeft juist het boek Ondergang van Presser veel bijgedragen aan de bewustwording van Nederlanders van wat er eigenlijk was gebeurd in de oorlog. Het sprookje van een dapper Nederland dat zich als één man had verzet tegen de Duitsers werd definitief ontmanteld. Jan Blokker heeft ooit beweerd dat Pressers geschiedenis van de Jodenvervolging de rebellie inluidde van de jaren zestig, een opstand tegen elke vorm van loos gezag. Ik weet niet of die laatste bewering klopt. Hij is me wat over de top, eerlijk gezegd. Hoe het ook zij, het sprookje van destijds over het dappere Nederland heeft inmiddels plaatsgemaakt voor een ander verhaal. Het verhaal van het Nederland dat niets deed en de joden zomaar liet wegvoeren zonder een poot uit te steken. Ik heb de oorlog niet meegemaakt, dus ik kan er ook niet echt over oordelen. Ik ben afhankelijk van anderen, op wiens oordeel ik af moet gaan. Op het oordeel van Presser bijvoorbeeld, wiens boek Ondergang een paar jaar geleden opnieuw is uitgegeven, evenals de gesprekken van Presser met Philo Bregstein.