Gods Koninkrijk in Greonterp

‘Eigenlijk zie je op die afstandsfoto wel het hele dorp – het telt maar een huis of zeven, en bevat omtrent 27 inwoners. Het is het Koninkrijk Gods, vooral      ’s avonds om een uur of negen met een zachtrode zon dicht boven de horizon, de mensen in hun achtertuin aan de tochtsloot, breiend of de krant lezend.’

Gerard Reve, Brief aan Josine M., 12 juni 1964

‘Teigetje was er ook geweest, evenals Peter, die bij het opgeven van mijn bestelling van het eerste rondje bier meteen 
geprotesteerd had en zijn portefeuille getrokken, gevuld met 
het geld dat zijn oude vader hem voor de aankoop van het 
huis had gegeven, en uitgeroepen had: ‘Niks hoor, ik betaal – 
we hebben toch zeker goed verdiend!’; en die opeens dave
rende koppijn had gekregen en daarom even naar Fridjof zijn 
huisje om de hoek was gegaan, en spoedig weer terug was 
gekomen met de mededeling: ‘Het is weer zover: Ik heb even 
wat yogha gedaan.’ ‘Op je kop gestaan, zeker?’ ‘Zoiets, Koe
kebakker, zoiets.’ En die, weer kort daarop, ais hipotese 
geopperd had dat wellicht het Koninkrijk Gods al was aange
broken, zonder dat we er erg in hadden gehad: we waren het als het ware ongemerkt binnengesukkeld’

Gerard Reve, Nader tot U, 1966

Het oeuvre van Reve fascineert mij, omdat het op een vreemde manier staat voor een tijdperk dat voorgoed voorbij is. Reve is een paradox. Nederland werd seculier, maar het oeuvre van Reve laat het tegenbeeld zien van deze razendsnelle ontwikkeling. Reve daalde neer in het verleden van het Rijke Roomse Leven. Hij zocht een warme kachel voor zijn ziel, een oude kolenkachel in een tijd dat Nederland massaal op aardgas overschakelde. Zijn werk is een fossiel die een afdruk van de tijd bevat. In de jaren zestig leek de wereld even in bloei te staan. Het leven werd vol van hoop en verwachting. Voor sommigen gloorde het einde der tijden al in het hier en nu. Elke generatie, zo wordt wel eens beweerd, heeft de mogelijkheid om het beloofde land binnen te gaan. ‘Nooit eerder,’ zo schrijft James Kennedy in zijn  boek Nieuw Babylon in aanbouw, Nederland in de jaren zestig (1995), leek Gods koninkrijk zo snel naderbij te komen als in de jaren zestig.’

Secularisering is een ongrijpbaar proces dat zich afspeelt in het brein en tegelijk alle levenssferen raakt, ook de literatuurhistorie. Voor wie zich er midden in begeeft zijn de gevolgen vaak onzichtbaar, zoals het laatste wat een vis ontdekt het water is waarin hij zwemt. Het grote weerspiegelt zich in het kleine en omgekeerd. In de jaren zestig heeft Reve als geen ander doorleefd, hoe oneigentijds en tegendraads de weerslag daarvan in zijn werk achteraf wellicht mag overkomen. Met de dood van God leek Gods Koninkrijk heel even te zijn aangebroken, niet alleen in een steeds kleiner wordende wereld die zich aaneensloot tot een ‘global village’, maar ook in het Friese dorp Greonterp.

Dat is wellicht ook het beslissende momentum in de jaren zestig, toen het einde van de theologie opeens leek samen te vallen met het moment van haar herrijzenis, zoals de ‘God is dood theologie’ verkondigde. Toen de kunst heel even haar voltooiing leek te vinden in de totale opheffing van de kunst, waar de situationisten in Parijs voor pleitten. Dat unieke omslagpunt in de jaren zestig, waarin de utopie in het heden indaalde en zich vervolgens acuut weer omkeerde, lijkt zich profetisch aan te dienen in de taal van Gerard Reve. Het was het onbestaanbare kruispunt, waarop  het heilige en het historische, het sacrale en het banale, één op één met elkaar samenvielen. Juist in deze paradox ligt wellicht ook de verklaring besloten, dat de Nederlandse samenleving, die destijds in een proces van snelle secularisering was verwikkeld, heel even de indruk wekte dat Gods Koninkrijk snel naderde, zo niet al was aangebroken.

Het heilige keerde zich om in het scabreuze, en omgekeerd: het scabreuze in het heilige. De God die zich als ezel in zijn geheime opening liet nemen vormde de climax van de ‘ontvreemding van de vervreemding’, die voor Reve heilig was, maar die door menigeen als een godslastering werd ervaren.. Gods Koninkrijk in Greonterp of anders wel in het weidse land daaromheen met zijn onbesmette horizon en zijn ‘onmeetlijk, ongeschapen Licht.’ Het werd in ieder hoog tijd dat het er nog eens van zou komen, of – zoals Reve schreef aan het slot van zijn gedicht Graf te Blauwhuis (1965): ‘Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?’

De bekering komt voort uit een ervaring van duizeling die met het zien van een diepte gepaard gaat. In feite is het een kwestie van perspectief. Het bestaan krijgt opeens een afgrondelijke diepte waar het verstand geen vat op heeft. Er is geen verdwijnpunt meer in de verte, geen geruststellende verklaring meer voor de gapende afgrond. Een gevoel van een naderende ondergang gaat vooraf aan de bekering. Het is een subliem gevoel van ontreddering, gelukzalig en panisch tegelijk, alsof men onherroepelijk op weg naar het einde is en alleen nog de dood in de ogen heeft. De hymne Nader tot U was ook het laatste muziekstuk dat het orkest speelde op het dek van de Titanic voordat het schip in de kolkende golven verdween.