Reve en het katholicisme

In 1966 trad Gerard Reve toe tot de Katholieke Kerk, midden in een periode waarin katholiek Nederland zich snel evolueerde en uiteindelijk ook veel terrein moest prijsgeven. De terugloop had niet alleen te maken met een snel veranderende maatschappij, waarin voor het Rijke Roomse Leven van weleer weinig plaats meer was. Het was primair een crisis binnen het katholicisme zelf, waarbij processen als ontmythologisering, secularisering en oecumenisch denken hand in hand gingen. Dat alles kreeg zijn beslag in het ‘aggiornamento’ – letterlijk ‘het bij de dag brengen’, ‘updaten’ van het katholicisme – dat werd bepleit door Paus Johannes de XXIII, die ook de aanzet gaf tot het  Tweede Vaticaans Concilie , dat van 1962 tot 1965 werd gehouden. Het was een tijd van grote verwachtingen, waarin menig katholiek zich bevrijdde van een beklemmend godsbeeld en de hoop koesterde op een nieuw en progressief christendom, midden in de wereld van het hier en nu. Dat hoopvolle perspectief is ver te zoelken in de volgende woorden van Reve in een brief aan Kees Trimbos van 8 september 1967:

‘Met andere woorden, de meest absurde, meest kwetsbare, en de meest door de rede gehoonde emootsie breekt bij een psigies bevrijdingsproces zich het eerste baan. Toen ik mijn tot niets verplichtende konkubaat met de religie in een wettig huwelijk wilde omzetten, had ik bijvoorbeeld een door mij zeer hoog geachte groepering als de Doopsgezinden kunnen kiezen: vrijzinnige, zeer tolerante, redelijk mensen. Maar neen: ik koos het meest irrationele en het meest door de rationalisten bespotte, verachte en als ‘korrupte troep’ en ‘poppenkast’ afgedane geloof, het katholicisme. Alleen door nu juist deze min of meer afgetakelde, verkitschte, verleugende en half verzande troep te kiezen kon ik mij bevrijden. De kaars moest naar Fatima, waarlijk symbool van onsmakelijk, materialisties, bijna onreligieus bijgeloof en boerenbedrog. ‘

Uit deze woorden blijkt niet alleen hoe zijn bekering intrinsiek verweven was met  een psychisch bevrijdingsproces, maar ook het tegendraadse karakter van zijn besluit om juist voor het katholicisme te kiezen. De ‘verkitschte poppenkast’, zo stond de Katholieke Kerk destijds bij veel weldenkende mensen bekend. Reve was een dwarsknuppel. Hij koos voor wat het minst voor de hand lag, omdat hij zich daarin het meest thuis voelde. Maar klopt dat karikaturale beeld van het katholicisme? Was het werkelijk  zo’n ‘korrupte troep’? Wat de jaren vijftig betreft, zal dit beeld voor een groot deel sporen met de werkelijkheid, zeker als je de recente berichten leest over het grootschalige seksuele misbruik door priesters, dat tot ver in de jaren zestig en voor een deel zelfs tot in de jaren zeventig is doorgegaan. De ongezonde geloofsbeving binnen de katholieke zuil werd al kort na de oorlog gesignaleerd door psychiaters, psychologen en pedagogen.

Het moest een keer fout lopen, met deze benauwde kudde van volgzame gelovigen die door de clerus werd klein gehouden. Het begin van de grote afbraak van het katholieke bolwerk wordt tegenwoordig vooral in de jaren zestig gesitueerd. In zijn autobiografie Zestig jaar in de beschaving (2002) kijkt Wim Zaal terug op zijn katholieke jeugd en constateert onder  meer het volgende: Wie tegenwoordig die afbraak wil verklaren blijft rondhangen bij het Vaticaans Concilie, maar de zaak was voor die tijd al verziekt.’ En de socioloog Peter Luykx levert in zijn boek Andere katholieken, opstellen over Nederlandse katholieken in de twintigste eeuw (2000) een nog duidelijker bewijs voor de stelling, dat het katholicisme al in de jaren vijftig behoorlijk verziekt was. Zo citeert hij een treffende uitspraak van een anoniem kerkelijk functionaris die in 1953 het volgende beweerde:

‘Het gaat niet langer zo. Misschien zal deze generatie het nog voor een groot deel slikken, maar de volgende doet dat zeker niet meer. En ze hebben gelijk. Als er geen radicale opruiming wordt gehouden onder afgeleefde gebruiken, zinloze gewoontes en verstikkende formalismen, als de leek niet ten volle wordt erkend en gerespecteerd in wat hem toekomt, dan staat er iets te gebeuren waarbij de Reformatie kinderspel zal lijken.’

En toch is dit beeld niet volledig.  De ‘korrupte troep’ waarvoor Reve uiteindelijk koos, had ook een progressieve vleugel die zelfs een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de algehele omwenteling in de jaren zestig. Het karikaturale beeld van het katholicisme, werd achteraf door Reve zorgvuldig in stand gehouden, vooral toen hij tot zijn ontzetting ontdekte waarop de progressieve revolte binnen de Kerk in de praktijk was uitgelopen. Om het bekeringsproces van Reve goed te begrijpen, moet ook recht worden gedaan aan de progressieve ontwikkelingen binnen het katholicisme, die al in de jaren vijftig op gang kwamen en die Reve wel degelijk hebben aangesproken. Vanuit Rome werden deze progressieve ontwikkelingen van begin af aan stelselmatig onderdrukt. De mislukte revolte van de katholieken in de jaren zestig heeft alles te maken met deze structurele repressie vanuit Rome, waarbij middelen werden gebruikt die, achteraf beschouwd, de geheime politie van het voormalige Oostblok in herinnering roepen. Wat dat betreft verschilde het katholicisme niet zoveel met de meest repressieve vormen van totalitaire ideologie.

In de commentaren op het grootschalige seksuele misbruik van priesters in internaten en seminaria lees je daar weinig over. In die berichten gaat het steeds over de daders en de slachtoffers, niet over het algehele beeld, laat staan over de repressie vanuit Rome. In zijn boek De kromstaf als wapen, bisschopsbenoemingen in Nederland (1988) citeert Richard Auwerda uitgebreid uit de brochure  De priester en de crisis in de kerk, een voordracht die dr. J.M. Gijsen op 15 juni 1970 in Sittard hield voor een aantal Nederlandse en Belgische priesters. Auwerda schetst een beeld van de toenmalige Gijsen als een getroebleerd en gefrustreerd figuur met duidelijke gezondheidsklachten.

Het is achteraf een raadsel hoe zo’n brekebeen korte tijd later door de paus – tegen elke voordracht in – tot bisschop van Roermond kon worden benoemd. Gijsens kritische brochure uit 1970 heeft daarbij waarschijnlijk een cruciale rol gespeeld. Opvallend is dat Gijsen in deze brochure dezelfde woorden gebruikte als kardinaal Simonis in 2010 bezigde, toen hij sprak over zijn onwetendheid met betrekking tot de seksuele misstanden in de internaten binnen zijn bisdom: ‘Wir haben es nicht gewusst… ‘

Als Reve in 1973 met veel bombarie zijn vijftigste verjaardag viert, komt hij openlijk in aanvaring met bisschop Simonis van Rotterdam. Guus van Bladel beschrijft deze gebeurtenis in zijn boekje Rondom Reve (1997). Reve had zijn verjaardag willen bekronen met een pontificale H. Mis, die in de jezuïetenkerk H. Theresia van Avila in Rotterdam opgedragen had moeten worden. Simonis verbiedt dat, omdat ‘de armen van geest beschermd dienden te worden’. Reve is furieus maar reageert beheerst in een toespraak op de receptie. Hij wijst er niet alleen fijntjes op ‘dat Christus zelf de ordeverstoring in de kerk niet gevreesd heeft’, maar citeert ook zijn Pleitrede voor het Hof uit 1967:

‘Het is niet de taak van de overheid, de terreur van het gepeupel te legaliseren, maar, integendeel, de denkende en scheppende burger tegen het gepeupel te beschermen.’ Als Simonis vervolgens van zijn kant taal noch teken laat horen, komt het hoge woord bij Reve eruit in een bittere reactie: ‘Het is deze door en door perverse, sadistische drang tot het zelf buiten schot blijven, kwellen, vernederen en zo mogelijk vernietigen van de persoonlijkheid van de mens, die vermoedelijk een belangrijk deel uitmaakt van de aantrekking, die de Rooms-Katholieke Kerk altijd op mij heeft gehad.’

Spreekt Reve hier tot Simonis of indirect ook tot zijn vader? Het heeft er alle schijn van dat het totalitaire karakter van de katholieke kerk, dat Simonis als zwijgende vader op dat moment personifieert, Reve herinnert aan het communisme uit zijn ouderlijk huis. De Rooms-katholieke Kerk van na Vaticanum II mag dan – door toedoen van een Poolse Paus – een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de uiteindelijke val van het communisme, het totalitaire karakter van de grote ideologieën werd juist in dit katholicisme bewaard. De vader heeft het uiteindelijk van de moeder gewonnen. Reve vluchtte voor de een, maar kwam uiteindelijk – via een omweg – toch weer bij de ander terecht. In zijn bekentenis klinkt iets door van een sadomasochistische fascinatie voor het totalitaire systeem als zodanig. Het slachtoffer dat terugverlangt naar zijn beul. De patiënt die zijn trauma wil herbeleven.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)