Bij de kruisoprichting van Rubens

Ik zie een wrede scène uit een oud verhaal.
De schilder toont het beeld in gruwelijke taal.
Het lijkt wel op een film in levendige kleuren.
De kruisoprichting is hier echt aan het gebeuren
Gespierde mannen kreunen onder het gewicht.
Je ziet de pezen spannen en pijn in het gezicht.
De spijkers in zijn handen lijken het te houwen.
Ze trekken hem omhoog met hele dikke touwen,
totdat hij rechtop hangt. En telkens weer denk ik:
Had Christus aan het kruis misschien een stijve pik?

Is het wel pijn op het gezicht dat je hier kunt zien?
De blik is gelukzalig. Je hoort niets, ’n zucht misschien,
maar zeker geen gekrijs, eerder het kreunen van genot.
Het lichaam hangt op het gewicht, de spijker op het bot.
Het vlees is weelderig belicht in sfeervol clair obcure.
Theaterspots doen alles branden in het licht van vuur.
De doornenkroon siert als een krans de mannelijke kop.
De buik staat strak gespannen, de lendedoek bolt op
totdat hij rechtop hangt. En telkens weer denk ik:
Had Christus aan het kruis misschien een stijve pik?

Wie zonder zonde leven kan, die werpt de eerste steen.
Slechts Adam in het paradijs, die had er nog geen een.
De zondeval verdreef hem uit dat bacchanaal. Voortaan
had lust geen teugels meer. De pik ging zo maar staan.
Sindsdien krijgt ieder mens die echt gekruisigd wordt,
of aan de galg moet hangen, een stijve op het bord.
Alleen een God kan heel misschien ontkomen aan dit lot
Maar Christus is een mens. Nee, hij is mens èn God,
totdat hij rechtop hangt. En telkens weer denk ik:
Had Christus aan het kruis misschien een stijve pik?