Mystiek en sadomasochisme

Castilië is het land van kastelen. Voor een Spanjaard in de zestiende eeuw was het dan ook geen vreemde gedachte om de menselijke ziel als een kasteel op te vatten. De ziel is een innerlijke burcht. Binnenin zit God en in de buitenste vertrekken heerst de duivel. Ieder mens wordt door centrifugale krachten weggedreven van de liefde in het midden van zijn ziel. Zich keren tot God betekent dan ook vooral het vermogen om jezelf te verstaan en het ‘binnenste binnen’ van het kasteel te vinden om zo te weten te komen wat het hart in diepste wezen verlangt. Is de religiositeit van Reve te plaatsen binnen de eeuwenoude traditie van de christelijke mystiek? In zijn artikel De pijn van een gemis, dat is opgenomen in de in 1990 verschenen bundel Eigenlijk geloof ik niets, essays over het werk van Gerard Reve, doet de ongeschoeide karmeliet Frans Vervooren een poging daartoe. Hij karakteriseert de mystiek van Reve als een vorm van lijdensmystiek. Het lijden neemt bij hem de hele ziel in beslag en kan tegelijk een mateloze lust opwekken. De mysticus ontledigt zijn verlangen van beelden en hoopt dat in de leegte die zo ontstaat de vereniging met God als het Eeuwige Niets mogelijk wordt.

Mystiek dus als een vorm van kenosis, een ontlediging die uiteindelijk alleen in de dood zijn ware verlossing kan vinden. Maar tegelijk is die mystiek ook een ervaring van een absolute verlatenheid. Die gewaarwording is al in De Avonden aanwezig. ‘Het graf gaapt, de tijd zoemt, en nergens is redding.’ De mystiek van Reve heeft volgens Vervooren twee kanten. Er is een ‘tedere zijde’, de ‘voorkant’, die is gericht op het zoeken naar de enig werkelijke liefde. Anderzijds is er de ‘wrede zijde’, de ‘achterkant’, waarmee de pijn, die inherent is aan het zoeken, de ‘pijn van het gemis’ wordt bedoeld. Per dolorem ad veritatem, door pijn tot waarheid, dat is het wezen van dit soort mystiek. Het is een verlangen ook naar de keerzijde, de verborgenheid van God, een wrede en lustvolle God die in deze pijn ligt vervat. ‘Er zijn aanwijzingen, zo stelt Vervooren voorzichtig, ‘dat er in de mystiek van Reve een motief is, dat verwijst naar de wreedheid die er mogelijk in God aanwezig is.’ Bij Reve worden zowel homoseksualiteit als sadomasochisme in relatie gebracht met mystiek. En juist daarin manifesteert zich het meest eigene dat hem kenmerkt. Zijn mystiek tooit zich niet in de symbolische taal van de lust. In het universum van Reve valt mystiek samen met de pijnvolle lust. Masochisme is niet alleen eigen aan de extreme overgave van het zelf, die de mysticus in praktijk brengt, maar vormt misschien wel het wezenskenmerk van de godsdienst, die een in laatste instantie een capitulatie eist van het zelf voor een kosmische zin van het bestaan.

Maar hoe katholiek was nu eigenlijk die wrede martelmystiek van Reve? Willem Grossouw had in zijn getuigenverklaring tijdens de eerste zitting van het Ezel-proces omstandig gewezen op de verstrengeling van erotiek en religie, die bij de katholieke mystici altijd aanwezig is geweest. In een artikel in De Nieuwe Linie van 16 april 1966 had hij zijn argumenten nog eens op een rij gezet. Hij verwees naar de profeten in de Bijbel (Ezechiël 16) en het Hooglied. Dat de reviaanse seks cru en homoseksueel van aard was, deed volgens hem niet ter zake. ‘De enige legitieme vraag luidt: heeft dit thema, samen met de andere en in verhouding met de andere in de literaire structuur van het geheel een (verantwoorde) functie?’ Dat was volgens Grossouw wel degelijk het geval. Bovendien kan seks, evenals alcohol, de mens niet alleen bevrijden van de ellende van het werkelijke leven, maar ook het gemis van de eigenlijke God, de dood, eerst goed doen zien. De seks, die Reve beschrijft, is volgens Grossouw de primaire uitdrukking van liefde en verlangen. De reviaanse seks was voor een groot deel ook  ‘gedroomde seks’, zo benadrukte hij.

Dit theologisch vertoog van Grossouw maakte niet veel indruk op de officier van justitie, Mr. J.J. Abspoel, die in zijn indrukwekkende requisitoir op 20 oktober 1966 hier nog expliciet naar verwees. De vraag, die in dit proces centraal stond, had ook niet betrekking op de – al dan niet – christelijke oorsprong van de reviaanse mystiek, maar op het vermeende godslasterlijke karakter van de ‘ezel-passage’. Maar ook die passage was gedroomde seks, die je toch moeilijk als werkelijkheid kon voorstellen. ‘Maar als iemand zo duidelijk droomt, dan is het of dit werkelijkheid wordt,’ had de officier van Justitie aan de psychiater Droogleever Fortuyn-Leenmans (Vasalis) voorgelegd, waarop haar gevleugelde antwoord was: ’Ik zou niet graag vertellen, wat er zou gebeuren, indien wij leefden zoals wij dromen. Als je op dromen veroordeeld kunt worden, zouden wij allemaal achter de tralies komen.‘

Afgezien van dit terechte verweer, waarin de juridische casuïstiek de grens van het absurde had bereikt, bleef er iets wringen in de pogingen van theologen, om de mystiek van Reve in een christelijk perspectief te plaatsen. Voor sadisme, bestialiteit en necrofilie, die alle in zijn werk zijn terug te vinden, zijn ook moeilijk antecedenten aan te wijzen in de rijke historie van de christelijke mystiek. Deze mystici gebruikten vaak intens erotische beelden, maar deze hadden in feite niets meer met aardse erotiek te maken, omdat zij in dienst van de mystiek getransformeerd werden tot een puur spirituele betekenis. In de symboliek van Reves mystiek wordt het figuurlijke telkens weer overschaduwd door de concrete realiteit, ook al is die realiteit gedroomd en daarom imaginair van aard. Of beter gezegd, het concrete is zo confronterend, dat het in het oppervlak van het symbool zichtbaar blijft en zich nooit geheel oplost in een spirituele diepte.

De zogeheten ‘derde term’ van het christelijke symbool, die niet alleen het letterlijke en concrete eoverstijgt, maar ook niet geheel tot het figuurlijke is terug te brengen, maar in een diepere – of transcendente – laag van de werkelijkheid zijn verankering vindt, is in de mystieke symboliek van Reve veel moeilijker gewaar te worden. De symboliek van Reve maakt gebruik van het principe van de omkering, de botsing van uitersten, het verenigen van het onverenigbare, kortom: de antinomie. De ‘derde term’ van de symboliek verschijnt hier niet, maar de symboliek zelf wordt opengebroken in de tekst. In die zin is ook de antinomie een vorm van mystieke symboliek, maar deze symboliek verwijst niet naar iets anders, maar toont zichzelf onmiddellijk in de confrontatie, het schokeffect.

In zijn essay Zelf schrijver worden (1986) maakte Reve een onderscheid tussen lichamelijke, sociale en religieuze erotiek. De religieuze erotiek streeft volgens hem naar omgang met het totale, eeuwige en grenzeloze en bedient zich niet zelden van buitengewoon openhartige voorstellingen van de lichamelijke erotiek. Maar met die onderscheiding blijft het eigenzinnige karakter van zijn eigen religieuze erotiek buiten beeld. Het dierlijke en zinnelijke was voor Reve eigen aan de religie zelf en daarin stond hij deels ook buiten de christelijke traditie. Reve was een seksueel expliciet mysticus. Dat wil zeggen: een mysticus die de lust louter als lust beschrijft en niet als metafoor voor een religieuze vervoering, maar tegelijk ook in die pure geilheid een heimwee ontdekt naar de traditionele mystieke ervaring. De twee domeinen vallen bij hem samen, maar tegelijk ook niet. In de seksuele extase openbaart zich een gemis: de mystieke eenwording met God die wordt aangeduid als een ‘heimwee’ of ‘sprakeloze vroomheid’.

Kortom, het vernieuwende van zijn mystiek is de centrale plaats die de seksualiteit hierbij inneemt. Dat het hierbij gaat om de homoseksuele variant is in inderdaad van ondergeschikt belang, hoewel het moeilijk denkbaar is dat een heteroseksueel deze vernieuwing in de mystiek teweeg had gebracht. In die zin was zijn homoseksualiteit wellicht ook meer dan alleen een motief in zijn werk, zoals hij het zelf vaak benadrukte. Het verbinden van homoseksuele lustvoorstellingen met religieuze mystiek had geen christelijk precedent, en toch vond Reve – zoals hij in zijn Pleitrede voor het Hof liet weten – dat hij gedurende al die jaren, dat hij in katholieke kringen verkeerde, juist daar veel waardering had ondervonden voor zijn uitzonderlijke godsvoorstelling en wijze van mystieke beleving. Achteraf beschouwd onthult die constatering meer over het progressieve klimaat binnen de katholiek kringen, die hij begin jaren zestig leerde kennen, dan over de maatschappelijke acceptatie van zijn homoseksualiteit in die tijd.

In een brief aan Trimbos in 1966 schreef Reve: “Het kernprobleem van de neurose – en de meeste homoseksuelen zijn neurotici, omdat ze van de vroegste tijden af wat betreft hun gevoelens zichzelf geweld hebben moeten aandoen – is, geloof ik, de liefde. De neuroticus vindt ‘dat niemand van hem houdt’, terwijl zijn werkelijke gebrek is, dat hij onmachtig is, lief te hebben, en niet kan inzien, dat liefde, echte liefde bedoel ik, belangeloos is. Aldus is de neuroticus, onveranderlijk vervreemd van God, of lult hij je op een bigotte, tamelijk zelfzuchtige wijze de kop gek over en soort God van triplex.” In deze onthullende passage laat Reve niet alleen het verband zien tussen zijn eigen – als neurose ervaren – homofile en het eigenaardige godsbeeld dat hij gecreëerd had, maar ook hoe ‘de belangeloze liefde’ in zijn optiek verbonden is met het religieuze bewustzijn. In zijn onvermogen om lief te hebben openbaarde zich zijn heimwee naar God en het isolement van zijn homoseksualiteit zou hem daar telkens weer aan herinneren. Toen dat besef eenmaal was ingedaald werd Reve strijdbaar.

Na zijn publieke coming out op het schrijverscongres in Edinburgh was hij als homoseksueel een emancipator geworden in een tijd, waarin homoseksualiteit publiekelijk voor velen nog een schandelijke zaak was, in medisch opzicht als een ziekte werd beschouwd, maar ook in juridisch opzicht tal van problemen opleverde. Tot 1971 kende het Wetboek van Strafrecht nog het artikel 248bis dat de seksuele omgang verbood tussen minder- en meerderjarigen van hetzelfde geslacht. In de jaren zestig was je in die pas op je 21ste levensjaar, waardoor de omgang van een homoseksueel van 20 met iemand van 22 al strafbaar was. Bij een spreekbeurt voor Leeuwarder gymnasiasten in oktober 1965 hield Reve een openlijk pleidooi voor het om 18-jarigen in juridisch opzicht niet meer als minderjarig te beschouwen: ‘Ze mogen wel in het leger en iemand doodschieten, maar niet over hun eigen seksualiteit beschikken.‘

In Op weg naar het einde schrijft hij: ‘De ergste zonde is de bereidheid om je in een hoek te laten trappen.’ Maar van de stereotype homo moest hij niets hebben…’ met het soort mensen dat men gevoelsgenoten pleegt te noemen is het  nog erger – hoogmoed of Selbsthass spelen hierbij maar een geringe rol , geloof ik (…) dat eeuwig geteem over de snit van een broek en “waar heb je dat gekocht”  en nooit, nooit, godverdomme, één verstandig woord over kunst, politiek, etiek, religie.’ In zijn homoseksualiteit voelde Reve zich alleen staan, zelfs onder homoseksuelen. ’Ik ben wel degelijk homoseksueel, maar daarin voel ik geen verwantschap aan anderen,’ schreef hij aan Josine M. ‘Na ontiegelijk veel gepieker heb ik begrepen dat niet de homoseksueel, maar de maatschappij ziek is.’

In zijn boek The sacred canopy (1967) wijst Peter L. Berger op het radicaal zelfverloochenende karakter dat eigen is aan het masochisme, waardoor aan het individu de middelen worden verschaft om het lijden en zelfs de dood radicaal te transcenderen. De masochistische overgave is in feite een poging om aan het alleen zijn te ontkomen door volledig op te gaan in een ander, die tegelijk als enige en absolute zin wordt geponeerd. Omdat de mens niet in staat is zinloosheid te verdragen, vindt hij een paradoxale zin in een zelfvernietiging, een drang die herinnert aan de doodsdrift van Freud:  ‘”Ik ben niets – en daarom kan niets mij kwetsen,”  of zelfs scherper: “.. ik ben gestorven – en daarom zal ik niet sterven en vervolgens ‘Kom zoete pijn: kom zoete dood’- dit zijn de formules van de masochistische bevrijding.” Als er een verholen verband bestaat tussen zelfhaat en homofile, dan is de stap wellicht niet zo groot naar een andere verborgen relatie: de oeroude verwevenheid van zelfhaat en christendom.

Pascal was van mening dat men in de juiste toestand verkeert om de Bijbel te verstaan, wanneer men zichzelf haat. In zijn artikel Evangelie van de treurigheid heeft Anne Wadman gewezen op de zelfhaat van de homoseksueel die in Nader tot U aan de dag treedt in ’de krampachtige poging om zich van zijn geaardheid te distantiëren, door er een potje van te maken, een soort zelfbedrog.’  De latente zelfhaat van de homoseksueel in tijden van onderdrukking zal zeker van belang zijn geweest in de sadomasochistische trekken die eigen zijn aan het mystieke universum van Reve. Maar of die zelfhaat doorslaggevend is geweest blijft de vraag. Het emancipatoire en provocerende element van de homo-erotiek in de literatuur van de jaren zestig, waarin Reve een pioniersrol vervulde, vormde hoe dan ook een passende context, waarbinnen deze reviaanse vorm van mystiek zich kon manifesteren.

1 Reactie »

  1. bastiaens

    8 februari 2020 op 10:44

    In een tekst van Simone Weil (“L’Amour de Dieu et le malheur ” uit het boek: Pensées sans ordre concernant l’amour de Dieu / Gallimard/ 1962) vond ik een tekst die m.i. verhelderend kan verwijzen naar de Reviaanse mystiek. “Wij moeten God God uit heel ons hart danken voor de absolute meesteres die de noodzakelijkheid is. Die meesteres is de slavin die Hem blind gehoorzaamt. Zij dwingt ons met de zweep.. Maar voor ons volstaat het dat wij onder die zweepslagen kiezen voor de schat die God voor ons is, dat we enkel op Hem alle verlangens van ons hart richten; dan zullen wij van nu af de andere zijde van de tyrannieke noodzakelijkheid mogen zien, de zijde die pure gehoorzaamheid is. Wij zijn wel de slaven van de noodzakelijkheid,van haar Meester, maar wij zijn ook de zonen van haar Meester. (…) We zijn immers zijn kinderen. We zijn thuis bij Hem. Enz. ( Onder de titel: “Liefde is licht” verschijnt begin april een anthologie van de teksten van S.W. waarin dit hoofdstuk volledig opgenomen is)

    L.Bastiaens.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)