Terreur en The Birds van Hitchcock
Slavoi Žižek is voor mij een van de belangrijkste filosofen van deze tijd. Ik mag hem graag lezen, maar vooral ook zien. Op YouTube zijn een aantal interviews en colleges van hem te zien. Hij wrijft dan geregeld op een reflexachtige wijze aan zijn neus, een rare tic die mij altijd doet denken aan het neurotische gebaar van Catherine Deneuve in de film Repulsion van Polanski. Žižek is van oorsprong filmdeskundige. Het eerste boek dat ik van hem las was: Schuins beziend (2000). Het ging over de theorie van de Franse psychoanalyticus Jacques Lacan, maar dan toegepast op de films van Hitchcock, bijvoorbeeld The Birds (1963).
‘Schuins beziend’ is de Nederlandse vertaling van het begrip dat zes later centraal zou staan in zijn hoofdwerk: The parallax view (2006). Parallax is ‘het verschijnsel dat de schijnbare positie van een voorwerp ten opzichte van een ander voorwerp en/of de achtergrond varieert als men het vanuit verschillende posities bekijkt’ (Wikipedia). Parallax heeft volgens Žižek iets van doen met het wezen van het verlangen. De illusoire werking van de objecten, waar het verlangen zich op richt, is verantwoordelijk voor de principiële ‘miskenning’, de verkeerde interpretatie van de werkelijkheid. Toen ik dit principe van de paralax begreep, ben ik Žižek gaan volgen.
Niet dat ik hem altijd begrijp, integendeel. Het is lastig om te bepalen waar Žižek nu eigenlijk staat. Hij ontpopt zich steeds meer als een fel criticus van het hedendaagse mondiale kapitalisme dat volgens hem in een diepe crisis verkeert. Tegelijk koketteert hij als ex-dissident uit het voormalige Oostblok met het communisme dat niettemin ook in zijn optiek een ideologie is die zijn tijd heeft gehad. Maar wat dan? Žižek provoceert, maar is moeilijk te plaatsen. De wereld deugt niet, dat is wel duidelijk. Maar in tegenstelling met wat hij een paar jaar geleden beweerde, moeten wij de oorzaak van dat manco niet zoeken in de psychologie van de mens, die als een onverzadigbare rat in het dolgedraaide systeem van het kapitalisme achter de staart van zijn eigen begeerte aan holt, maar in een fundamenteel gebrek in het kapitalistisch systeem zelf.
Kapitalisme heeft iets kwalijks in zich, zodat de basisregel van de moraal (‘doe een ander niet aan, wat jezelf ook niet aangedaan zou willen worden’) niet meer werkt. Mensen worden juist aangespoord om deze basisregel te overtreden en zichzelf steeds meer te verrijken. Dat is immers goed voor het systeem. Wie hiervan afwijkt is in feite asociaal. Sociaal zijn betekent: eerst je zelf verrijken en dan liefdadigheid preken, zoals Bill Gates and George Soros dat doen , de charitatieve miljardairs van tegenwoordig. Zij houden de illusie in stand dat er zoiets als een frictieloos kapitalisme zou kunnen bestaan. Maar deze hypocriete liefdadigheid is juist de fopspeen van het systeem. Sterker nog, het is het is laxeermiddel met chocoladesmaak dat door het systeem zelf op de markt wordt gebracht. Per saldo is het kapitalistisch systeem destructief, vooral als het mondiale trekken krijgt en een uiterst complexe – en in principe onbeheersbare – machinerie wordt waarin alles met alles te maken krijgt.
Grote problemen als de klimaatcrisis en de bedreigde ecologie blijken op mondiaal niveau niet meer oplosbaar te zijn, niet door de vrije markt maar, ook net door de staat of een overlegorgaan van staten. Dat is misschien wel de grootste bedreiging die in deze tijd op ons af komt. In feite ziet Žižek daar geen oplossing voor, zoals dat bij met meerdere grote problemen aan de hand is. Hij signaleert vooral, analyseert scherp, maar als het erop aan komt aarzelt hij. Zo ook bij Afghanistan. Zijn analyses van de oorlog in Afhganistan zijn dodelijk voor de Verenigde Staten.
De VS hebben immers zelf ertoe bijgedragen dat Afghanistan, dat veertig jaar geleden nog een van de meest tolerante islamitische landen was, nu een mislukte staat is geworden. De missie in Afghanistan is ontstaan uit wraak op Al Qaida, maar die is daar allang niet meer te vinden. Wie Al Qaida zoekt in Afghanistan, zoekt een muntstuk – dat in een donkere steeg in de nacht is verloren – onder een lantaarnpaal, omdat daar toevallig het licht schijnt. Maar weggaan uit Afghanistan is ook geen optie volgens Žižek, omdat het land dan binnen een half jaar weer ten prooi valt aan de Taliban
Žižek ziet een nieuw autoritair kapitalisme ontstaan – zoals in China – met een van bovenaf gestuurde economie. Een kruising dus tussen communisme en kapitalisme waarin de democratie het kind van de rekening wordt. Het idee dat vrijemarkteconomie vanzelf democratie voortbrengt is daarmee verleden tijd. Het ideaal van de democratie lijkt mondiaal gezien op zijn retour te zijn, ook in het vrije westen. De opkomstcijfers bij verkiezingen lopen terug en de verschillen tussen de partijen worden steeds kleiner.
In plaats van de traditionele polarisering tussen links en rechts, ontstaat er een nieuwe basale tegenstelling met aan de ene kant alle traditionele partijen van links, centrum en rechts , die in een soort technocratisch grijs middenveld veranderen, en aan de andere kant het nationalistisch populisme dat in heel Europa aan de winnende hand is. Žižek ziet in Berlusconi een symptoom van een nieuw soort ‘totalitaire democratie’. Een schertsfiguur trekt alle macht en media naar zich toe en laat het individu in moreel en economisch opzicht achter in een vacuüm van vrijheid.
Tien jaar geleden werd ik getroffen door een tekst van Žižek. Dat was kort na de aanslagen van 9/11. Ik moest een lunch-lezing houden voor de Fryske Akademy in Leeuwarden, en koos als onderwerp ‘Kunst na elf september’. Bij de voorbereiding van mijn verhaal vond ik op internet het artikel van Žižek: Welcome in the desert of the real, waarmee hij kort na de aanslagen van 11/9 zijn kritiek op de westerse cultuur samenvatte. Welkom in de woestijn van de werkelijkheid! Een vergelijkbare schok zoals die in de film ‘The Matrix’ tot stand kwam als de stekker van de megacomputer eruit wordt getrokken, heeft de westerse wereld beleefd na de aanslagen op van 11 september. Dat wel zeggen: de illusie van de werkelijkheid zelf stortte opeens in elkaar.
Die werkelijkheid was niet echt. Hij was hyperreëel, of zoals Žižek schrijft een ‘gedespiritualiseerd utilitair schijnuniversum’. Met die woorden raakte hij de kern van wat er gaande is. Het beeld rijst op van een wereld die niet meer is ingelogd op de kernwaarden van de eigen beschaving, een wereld waarin solidariteit en broederschap hebben plaatsgemaakt voor een mondiale onverschilligheid voor ellende en armoede. Een wereld, waarin het verlangen naar transcendentie alleen nog te beleven valt in de regressie naar het extreem lichamelijke. Waar mystiek en spiritualiteit verworden zijn tot het narcisme van een preoedeipaal bewustzijn. Die schijnwerkelijkheid noemde Žižek ‘The American holiday from history’. Het scherm van de illusie werd opeens voor onze ogen doormidden gescheurd en wat restte waren de ruïnes van rokende puinhopen: the desert of the real.
Žižek gebruikt het woord ‘the real’ (het reële) in de specifieke betekenis die door de psychoanalyticus Lacan is geijkt, dat wil zeggen: het werkelijke dat nooit toegankelijk is voor onze blik. Maar hooguit – schuins beziend- heel af en toe in ons blikveld kan opduiken. Het is de echte werkelijkheid die wij voortdurend dimmen, doven en wegstoppen achter het scherm van onze waarnemingen. Wat we ‘waarneming van de werkelijkheid’ noemen is in feite een hardnekkige poging om een valse, illusoire werkelijkheid te creëren.
We zijn voortdurend bezig met het afschermen van het reële, dat ondraaglijk is geworden door de traumatische fundering van de werkelijkheid zelf, die bij de formatie van het zichzelf bewuste bewustzijn in de eerste ontwikkelingsfase van het kind zijn beslag heeft gekregen. Als er sprake zou zijn van een crisis in de westerse cultuur, dan is die vanuit de theorie van Lacan alleen te verklaren vanuit een ‘gemiste ontmoeting met de echte werkelijkheid’, een gemis dat in feite eigen is aan het bestaan, maar dat in onze laat-kapitalistische samenleving en chronisch en pathologisch karakter heeft gekregen. We belanden steeds meer in een schijnwereld van door media en marketing geregisseerde emoties en gedachten.
De aanslagen van 9/11 zijn binnenkort tien jaar geleden. Nieuwe aanslagen zijn gevolgd en de wereld heeft sindsdien in geopolitiek opzicht een heel ander aanzien gekregen. Achteraf rijst de vraag wat de werkelijke betekenis van de 9/11 is geweest? Voor die vraag is het misschien nog veel te vroeg, wat niet wegneemt dat hij telkens weer tot nieuwe reflectie maant. Was 9/11 een symptoom van twee botsende beschavingen? Een voorbode misschien van een nieuwe wereldoorlog tussen arm en rijk?
Of anders wel een botsing tussen religie en secularisering? Tussen fundamentalisme en globalisering? Tussen een gesloten en open samenleving? Of was het soms dat alles tegelijk, of sterker nog: was het een symptoom van een dieper liggende crisis in het proces van de moderniteit zelf? Een crisis waarvan de contouren nog lang duidelijk zijn. De aanslagen van 9/11 zijn inmiddels een icoon dat staat voor alles wat je maar bedenken kunt over wat mis is in de wereld. Het is een topzwaar symbool geworden dat evenals het beeld van de holocaust dreigt te ontaarden in een cliché. In de documentaire film Fahrenheit 9/11 werd er bewust voor gekozen om de beelden van de aanslagen zelf niet (meer) te tonen.
Waar inmiddels vaak op is gewezen is het wonderlijke gegeven dat de aanslagen zich leken aan te dienen als een nieuw soort fictie. De live- beelden op tv leken op een rampenfilm. In die zin lijkt er ook een catharsis te zijn uitgegaan van dit bijna onbevattelijke gebeuren. De aanslagen van 9/11 zouden de kunst de werkelijkheid hebben teruggegeven als haar natuurlijk domein. Opeens is weer voor iedereen duidelijk dat de kunst de werkelijkheid harder nodig heeft dan andersom. Een kunstenaar kan niet zo veel met dit soort onbevattelijke gebeurtenissen, wat niet wil zeggen dat de kunst er niet door veranderd wordt.
Er is meer aandacht gekomen voor engagement en radicaliteit. Meer aandacht ook voor de realiteit zelf, getuige alleen al de opkomst van het genre ‘documentaire’ als kunstvorm. Meer aandacht is er ook voor beeldvorming van oorlog en terreur in film, toneel en literatuur. Ogenschijnlijk hiermee in tegenspraak is een heel andere tendens: er lijkt alom sprake te zijn van beweging ‘naar binnen’, naar een blik ‘vanuit het innerlijk’, in meer verhalende en autobiografisch verbeelding vanuit een ‘ik-perspectief’. De kunst is misschien minder narcistisch geworden. Hoe het ook zij, de obsessionele aandacht voor de thematiek van ‘lichaam en seksualiteit’, zoals die zich in de jaren negentig heeft aangediend, lijkt voorgoed verdwenen achter de puinhopen van Ground Zero.
Maar de kettingreactie van polarisering, die op de aanslagen van 9/11 is gevolgd, heeft wellicht ook tot verblinding geleid. In het huidige klimaat van crisis en zelfkritiek is ook iets aanwezig wat structureel wordt ontkend of verdrongen. Bij velen is een blinde vlek ontstaan voor de kritiek die de islam heeft op de westerse cultuur. Juist de schijnwereld die ‘de woestijn van het reële’ heeft achtergelaten roept vanuit de premoderne optiek van de islam onoverkomelijke bezwaren op. Het gemis van een spiritueel universum blijft onbegrijpelijk en onaanvaardbaar vanuit een religie die juist doordesemt is met spiritualiteit.
Vaak wordt de cultuurkritiek van de islam afgedaan als een middeleeuws anachronisme, anders gezegd een kritiek die niet te pareren is, omdat ze thuishoort in een ander beschavingsuniversum. De botsing tussen de ‘middeleeuwse woestijncultuur’ van de islam en ‘de woestijn van het reële’ van het vrije westen zou berusten op een antinomie. Het is in wezen onverzoenbare botsing tussen twee culturen, zo beweren de verstokte aanhangers van het verlichtingsdenken. De ene cultuur ziet de andere ander als verworden en ontaard, de ander de ene als barbaars en achterlijk.
Maar kan uit deze botsing dan niets goeds voorkomen? Onverdraagzaamheid van moslims laat onverlet dat onze – tot voor kort – hypertolerante samenleving ook iets van de kritiek van de islam kan leren. Dat de middeleeuwen tot in de jaren zestig ook in Nederland te vinden, zou eerder tot bescheidenheid dan tot hooghartigheid mogen stemmen. Een te snel geseculariseerde cultuur kan een injectie van een premoderne religie nog best gebruiken. Een beschaving, die zijn goden ziet sterven, krijgt zicht op het eind van zijn levenscyclus. En toch, deze oude en goddeloze wereld roept soms, al is het maar even, het beeld weer op van een eerste begin. Dat is het tweeslachtige beeld van een breuk, een crisis, een beeld van opkomst en ondergang, van enerzijds de teloorgang van de klassieke beschaving en anderzijds de opkomst van een nieuwe religie.
‘Toen Augustinus het christendom, de godsdienst van de liefde, tegenover het jodendom, de godsdienst van de angst, plaatste en hij de overgang van het jodendom naar het christendom voorstelde als de overgang van angst naar liefde, projecteerde hij (opnieuw) op het jodendom het miskende oergebaar van het christendom zelf – wat het christendom door de verzoening in liefde tracht te overwinnen is het eigen constitutieve exces, de ondraaglijke angst die opkomt door de ervaring van de onmachtige God die heeft gefaald bij Zijn scheppingsarbeid.’
In deze passage van Žižek in zijn boek Geloof (2001) zit wellicht het drama van de moderne tijd gevat. Het is het drama waar Nietzsche op wees met zijn dolle mens die op klaarlichte dag een lantaarn opstak, de markt op ging en onophoudelijk riep: ‘Ik zoek God, ik zoek God! Hoe hebben wij God kunnen doden? Hoe hebben wij de zee leeg kunnen drinken?’ Dit drama voltrekt zich in de grote ontkenning (eerst in het christendom en daarna in de moderne wetenschap) van wat Žižek ‘het eigen, constitutieve exces’ noemt. Het is deze ontkenning van het constitutieve exces dat de terreur van de fundamentalistische islam mogelijk verbindt met de even onbegrijpelijke terreur van een fundamentalistisch christen als Anders Breivik.
Wat deze terreur verbindt is een existentiële angst die de schreeuw op het schilderij Edvard Munch – een tijdgenoot van Nietzsche – in herinnering roept. Het is de schreeuw om de ‘lege plaats van God’ die op die in de afgelopen eeuw op allerlei manieren opnieuw gevuld dreigde te worden. Eerst door de collectieve verdoving van fascisme en communisme, vervolgens door de mediale narcose van de spektakelmaatschappij en tenslotte door de terreur die toeslaat uit het niets. Als de ogenschijnlijk zo vreedzame vogels boven een idyllisch eiland. Tien jaar na 9/11 heeft het stedelijk decor van Manhattan plaatsgemaakt voor het Noorse eiland Utoya. En weer is de werkelijkheid als een film. De terreur van nu is als The Byrds van Hitchcock.