‘Alle problemen zijn semantische problemen.’ Dat was een geliefde uitspraak van Piet Hemminga. een formalist, maar wel een briljant formalist. Gedurende 16 jaar was hij mijn directeur bij de Fryske Kultuerried, van 1977 tot 1993. Hij was de beste directeur directeur die ik ooit heb gehad. Dat heb ik hem gisteren ook nog even laten weten bij zijn afscheid bij de Fryske Akademy. Hemminga ging met pensioen en kreeg een minisymposium aangeboden over bestuurskunde: Feroarjende oerheid – feroerjend bestjoer. Geen onderwerp waar ik anderhalf uur bij wakker blijf. Ik had dan ook grote moeite om niet in te dommelen. Zeker bij de eerste inleiding van prof. dr. René Jorna, die werkelijk slaapverwekkend was. Het ging over Fukuyama. Het boek was beter vrees ik. De tweede inleiding van gedeputeerde Johannes Kramer was iets beter, maar Hemminga zelf stal de show met zijn slotbetoog over burgemeesters in Friesland.
Er zaten heel wat ex-burgemeesters in de zaal. Jaap Mulder bijvoorbeeld, die ik als gedeputeerde nog eens heb horen roepen – waar het lijdend voorwerp zelf bij was – dat Hemminga veel te jong directeur was geworden. Hij was 29 toen hij in 1976 directeur werd van de Kultuerried, als opvolger van Moeke Faber, die de gedoodverfde kroonprins Ad van den Berg passeerde ten faveure van het jonge talent Hemminga. Hij was ook de enige, zo heb ik me wel eens laten vertellen, die Moeke Faber durfde tegen te spreken. En bovendien was hij een ‘oprjochte Fries’, dat kom je van die Brabander Van den Berg met zijn ‘roomse zachte g’ natuurlijk niet zeggen. Die benoeming heeft destijds nog heel wat voeten in de aarde gehad. Een groot deel van het toenmalige personeel zag het met Hemminga als nieuwe directeur niet zo zitten.
Siebold Hartkamp – ook een oud burgemeester – die in 1976 al in het bestuur van de Kultuerried zat, was aanvankelijk ook niet zo’n geporteerd van het idee van Hemminga als opvolger van Moeke Faber: ‘Die jongen met dat hoge stemmetje moet het maar niet worden,’ zo had hij zich al eens op een bestuursvergadering laten ontvallen. Maar Moeke Faber zette haar zin door. Een kleine opstand was het gevolg. Jan Piter Janzen, destijds stafmedewerker bij de Kultuerried, verliet de organisatie en werd leraar maatschappijleer. De bolwerk van rode vrouwen bestaande uit Janny Vlietstra, Johanneke Liemburg, Wampie van der Hoek en Ypie Noordstra zette zich schrap, maar de benoeming ging gewoon door. Johanneke Liemburg, die destijds nog politicologie studeerde in Amsterdam en bij de Kultuerried parttime-stafmedewerker audiovisuele media was, raakte verzeild in een hooglopend conflict met Hemminga en werd als gevolg daarvan zelfs een tijdje geschorst door het bestuur van de Kultuerried.
Dat laatste hadden ze misschien beter niet kunnen doen, want een jarenlange vendetta was het gevolg, die uiteindelijk zelfs tot de ondergang van de Kultuerried heeft geleid. Toen ik in 1977 werd aangenomen als stafmedewerker beeldende kunst en architectuur waren de kruitdampen van dit conflict nog lang niet opgetrokken. Voor mijn sollicitatie had ik mij laten adviseren door Wim de Leeuw, die in de jaren zeventig voorzitter was van de CDA-fractie van de Leeuwarder gemeenteraad was en later burgemeester werd van Opmeer. ‘Hemminga is een hark,’ zo waarschuwde hij mij. Ik wist dus waar ik aan begon. Mijn toekomstig directeur stond niet bekend als een people-manager met grote sociale vaardigheden.
In de praktijk viel dat overigens best mee. En trouwens, die Liemburg was ook geen lieverdje. Ze bemoeide zich met van alles en nog wat, zelfs met zaken die haar helemaal niet aangingen. Mijn zaken bijvoorbeeld. Zo tekende zij openlijk protest aan, toen de echtgenote van een collega van haar man, die destijds bij de Leeuwarder Courant chef van de kunstredactie was, niet werd toegelaten als professioneel beeldend kunstenaar in het documentatiebestand van de Kultuerried. Toen ik op mijn beurt daar iets van zei tegenover Frou Liemburg, kreeg ik als als gevleugeld antwoord te horen: Rot op!!! Zoals ze dat later ook wel vaker placht te roepen, tegen verslaggevers van Omrop Fryslân bijvoorbeeld, als ze als burgemeester van Littenseradiel weer eens in het nauw was geraakt. Die voormalige chef kunstredactie van de LC liep gewoon op de afscheidsreceptie van Hemminga rond. Chapeau.
Ach, Frou Liemburg, haar geest waarde gisteren nog even rond boven de hoofden van al die krasse knarren die in de afgelopen decennia het pad van Hemminga hebben gekruist. Bij Ton Entius bijvoorbeeld, de voormalige directeur van het NOGC (weet iemand nog wat dat was? Nee? Dat was het Nationaal Overleg Gewestelijke Cultuur). Ton vertelde me nog een fraaie anekdote over Frou Liemburg. In de jaren tachtig was hij een tijdje directeur ad-interim bij het Fonds voor de Letteren. Liemburg zat destijds in de Tweede Kamer. Op een goede dag kwam ze zomaar binnenlopen op het kantoor van het Fonds en begon luid te roepen dat het schandalig was dat Friese schrijvers zo weinig subsidie kregen. Iedereen keek verbijsterd op wie die amok-makende gek uit Friesland toch wel wezen mocht. Het effect van deze kamikazeactie was natuurlijk compleet averechts. Maar genoeg over die mallotige Liemburg.
Nadat de Fryske Kultuerried en de opvolger daarvan, het Frysk Keunstynstitút, ten onder waren gegaan, maakte Piet Hemminga een geweldige doorstart. Hij ging werken bij de Fryske Akademy, promoveerde als bestuurskundige en ontwikkelde zich tot een vlijmscherp criticus van de Friese bestuurlijke wereld. Toch was zijn werkelijke talent het besturen zelf, vooral als directeur van de Kultuerried. In die rol was hij een oerdegelijk bestuurder, een harde werker ook met oog voor elk detail en vooral met veel sociaal gevoel voor al zijn medewerkers. Bij elke, van hogerhand opgelegde reorganisatie scheef hij een sociaal plan, waar iedereen nog jaren profijt van had. Hij deed het grondige voorwerk voor de Provincie op allerlei terreinen, keek altijd vooruit en had ook werkelijk visie. Waar zie je dat nog tegenwoordig. Nu zijn directeuren vaak vooral manager, maar nauwelijks directeur. Hemminga was een wat ouderwetse, maar wel steengoede directeur, waar ik heel veel van geleerd heb
Om een voorbeeld te noemen. Het initiatief voor het nieuw museum voor moderne kunst in 1987 (waar uiteindelijk de nieuwbouw van het Fries Museum uit voortkwam) was er niet gekomen, als Hemminga dit niet had voorzien en vanuit de Kultuerried de eerste stappen had gezet om tot een plan hiervoor te komen. In dat opzicht heeft zelfs Frou Liemburg de vruchten geplukt van zijn vooruitziende blik. Hemminga was altijd doodsbenauwd voor de kortzichtigheid van het provinciaal bestuur en het ambtelijk apparaat, waar hij als directeur van een gesubsidieerde instelling aan overgeleverd was. Misschien liet hij dat wel eens teveel blijken, want hij kon er niet zo goed tegen als mensen dom waren. Maar tot die domheid was hij wel veroordeeld. De Fryske Kultuerried was ooit voortgekomen uit particulier initiatief. De eerste plannen voor deze instelling werden al in het laatste oorlogsjaar gesmeed. Maar door de steeds verdergaande financiële afhankelijkheid van de provinciale overheid had de Kultuerried haar ziel gaandeweg aan de duivel verkocht.
Op zijn directeurskamer had Hemminga een knipsel aan de muur geprikt met een tekst van Kurt Tucholsky, dat kennelijk afkomstig was uit een Duitse krant. Die Zentrale, zo luidde de kop. Iedereen die binnen kwam en nog even moest wachten, omdat Hemminga nog aan telefoneren was bijvoorbeeld, las wat hier geschreven stond en vroeg zich af waar deze tekst op sloeg. Maar Hemminga liet zich nooit uit over de ware bedoeling van zijn actie. Voor de goede verstaander was het duidelijk genoeg. Die Zentrale was het Provinciehuis.
Die Zentrale hat zunächst eine Hauptsorge: Zentrale zu bleiben. Gnade Gott dem untergeordneten Organ, das wagte, etwas selbständig zu tun! Ob es vernünftig war oder nicht, ob es nötig war oder nicht, ob es da gebrannt hat oder nicht –: erst muß die Zentrale gefragt werden. Wofür wäre sie denn sonst Zentrale! Dafür, dass sie Zentrale ist! merken Sie sich das. Mögen die draußen sehen, wie sie fertigwerden!