Dit is mijn moeder. Christina Hendrika Maria Sanders (1905-1989). De blik is wat dromerig naar binnen gericht, het haar opzichtig weggestoken om het linkeroor goed zichtbaar te maken. De foto is in 1940 genomen, kort nadat de Duitsers ons land waren binnengevallen. Het is een pasfoto op een identiteitskaart die iedereen in die tijd moest laten maken en altijd bij zich moest dragen. Mijn moeder kijkt enigszins bedrukt. Zo heb ik haar nooit gekend.
Het moet ook een zware tijd zijn geweest. Ze was 35, inmiddels negen jaar getrouwd en had drie kinderen. Hoe zou het verder gaan in de toekomst? Rotterdam was net gebombardeerd. Wat zou er nog meer voor ellende volgen? Zou mijn vader zijn werk kunnen behouden? Ik ben van na de oorlog, dus ik weet niet veel van die donkere jaren. Hoe leefden mijn ouders toen? Wat dachten ze? Zou alles ooit nog goed komen?
Mijn oudste zus Mariet vertelde onlangs dat het haar nog steeds niet duidelijk is wat mijn vader in de oorlog eigenlijk heeft uitgespookt. Hij was een nogal precieze en formele man, iemand die beslist geen onnodige risico’s nam. Niet iemand die in de wieg gelegd was om een verzetsheld te worden. Dat is hij dan ook niet geweest. Maar wat deed hij dan wel in al die jaren? Niet dat mijn vader voor de Duitsers was, integendeel. Tijdens de oorlogsjaren had hij een Ausweis, waardoor hij in noodgevallen ook na acht uur ’s avonds over straat mocht. Kennelijk moest hij acuut kunnen komen opdraven in het hoofdgebouw van de PTT om daar aan de Duitsers tekst en uitleg te kunnen geven over speciale schakelingen of wat dan ook.
Volgens mijn zus deed hij daar ook wel eens iets wat de Duitsers niet mochten weten. Wat dat was, dat heeft ze als kind nooit vernomen. Wel herinnerde Mariet zich dat mijn vader eens midden in de nacht naar het PTT-kantoor is gegaan – drie kwartier lopen vanuit de Watergraafsmeer – en toen ook op kantoor de nacht heeft doorgebracht. Wat hij daar deed of moest doen heeft gedaan heeft ze hem nooit durven vragen.
Misschien moest hij de sporen uitwissen van iets wat het daglicht niet kon velen of in ieder geval de Duitsers niet mochten zien. Hoe dan ook, hij moet die nacht behoorlijk in de rats hebben gezeten. Tijdens die nachtelijke wandeltocht door Amsterdam, zal hij zeker aan de Stille Omgang hebben teruggedacht. Misschien spookten de beelden van die tocht hem later ook nog wel eens door het hoofd, toen hij jaren later samen met mij de Stille Omgang liep. Maar wat hij in de oorlog deed zullen we nooit meer te weten komen.
Mijn vader was een selfmade-man. Door zelfstudie had hij zich opgewerkt binnen de PTT, na zijn examen voor de ambachtsschool in Sneek op 26 april 1916. Hij stond erom bekend dat hij wonderlijke schakelingen kon aanbrengen. Zo wist hij te bewerkstelligen dat al zijn betrouwbare collega’s Radio Oranje konden beluisteren door op kantoor een geheim nummer te draaien. Hij had er eens speciaal genoegen in dat zij dit konden doen onder de ogen van hun ‘foute collega’s’ die van niets wisten. Onderwijl werden er nep-gesprekken gevoerd om de schijn op te houden dat er gewoon gewerkt werd.
Afijn, het waren geen heldendaden en de oorlog heeft er ook geen dag korter door geduurd. Toch is het wonderlijk om dit soort dingen te vernemen waar ik nooit met mijn vader over gesproken heb. Hij praatte er niet over en wij vroegen er niet naar. Zeker is inmiddels dat mijn vader in 1946 van de hoogste baas van de PTT een eervolle gratificatie heeft gekregen voor illegale activiteiten in de oorlogsjaren. Als kind heb ik dat nooit geweten. Pas onlangs kwam mij dit ter ore. De oorlog werpt een lange schaduw in de tijd. Die verzonken jaren wekken eens te meer mijn nieuwsgierigheid, vooral omdat ik er zelf niet bij was. Sporen van die tijd breken zich door het oppervlak heen als een palimpsest. Mijn leven is een herschreven geschiedenis.
In een stilte ben ik geboren. Ik kreeg alle ruimte om te dromen.
Maar waar waren de sporen uit de oorlog? Ik ben van na de oorlog, maar wat geweest is kan niet ontkend worden en wat is verzwegen breekt vroeg of laat naar buiten. Dit soort nieuwe feiten kleuren het beeld nu anders in, dat ik na al die jaren van mijn vader had gevormd. Soms denk ik wel eens hoe het zou zijn om hem nog één keer te kunnen spreken. En dan al die vragen te kunnen stellen die nooit eerder zijn gesteld. Alle verhalen van hem te horen, niet de grote, maar de kleine, over hoe het was in de oorlog en hoe die uiteindelijk is verdwenen. Er zijn in mijn familie geen erge dingen gebeurd. Iedereen heeft het overleefd en iedereen had uiteindelijk te eten, mede dankzij de familie in Friesland. En toch, juist het gewone leven van alledag is achteraf zo moeilijk voor te stellen. Hoe leefden mijn ouders? Wat dachten ze? Hoe zou ik me hebben gedragen als ik toen had geleefd?
Nog iets wat wat mijn zus Mariet mij onlangs vertelde. Meteen nadat de Duitsers waren binnengevallen heeft mijn vader voor 250 gulden – dat was een vermogen in die tijd – een radiotoestel van hoge kwaliteit gekocht, waarmee alle buitenlandse zenders goed kon ontvangen. Mijn vader wist meteen dat dit in de komende jaren heel belangrijk zou worden. Deze radio bouwde hij in een kast in de huiskamer, vlak onder het plafond, zodat hij staande op een stoep en met zijn hoofd in de kast thuis ook buitenlandse zenders kon luisteren, en Radio Oranje natuurlijk. Daarnaast was hij zendamateur en had hij al voor de oorlog op de slaapkamer een eigen zender gebouwd waarmee hij kon communiceren met zendamateurs uit de hele wereld. Toch denk ik niet dat hij daar tijdens de oorlog gebruik van heeft gemaakt. Dat was veel te gevaarlijk en mijn vader wist precies wat de Duitsers op dit gebied konden weten of niet konden weten.
Afijn, het moest een raar gezicht zijn geweest om mijn vader elke avond het zijn hoofd boven in de kast te zien verdwijnen. De kinderen werd het streng verboden om over dit soort dingen te praten op school of op straat. Want niemand was betrouwbaar in die tijd. Of mijn moeder dan ook meeluisterde weet ik niet. Hoe dan ook, ze hebben het vijf jaar uitgehouden met zijn tweeën ook in de hongerwinter, toen de inmiddels vier kinderen werden ondergebracht bij de Friese familie.
In de winter van 1944 op ‘45 verbleven Mariet, Cornelie, Lucie en Trees bij de Friese familie in Gaasterland. Cornelie en Lucie logeerden toen bij tante Jo en oom Noldus in Mirns. Elke elke dag moest de kleine Lucie helemaal naar Bakhuizen lopen, waar ze naar school ging. Een hele wandeling voor een meisje van vijf, aan de hand van Cornelie weliswaar, maar met houten klepzolen onder haar voeten. Onderwijl mocht ze niets vertellen van Piet, die als onderduiker bij tante Jo en ome Noldus op zolder in het hooi sliep. Mariet en Trees zaten bij Beppe in Bakhuizen, in het huis van de postkantoorhouder Manus Durk Mous die in 1943 overleden was. Die Piet, die in het hooi sliep, kwam uit de Van Swindenstraat in Amsterdam, vertelde Lucie mij ooit.
En dan is er nog dat wonderlijke verhaal over het verzetsverleden van oom Fonger, de jongste broer van mijn vader. Mijn vader en hij konden goed met elkaar overweg. Beiden waren al in hun jonge jaren geïnteresseerd in elektrotechniek en oom Fonger kreeg later een radiozaak in Sint Nicolaasga. Oom Fonger maakte tijdens de oorlogsjaren deel uit van een verzetsgroep in Gaasterland. Wat hij daar precies allemaal heeft uitgespookt weet ik niet, maar één verhaal is mij ter ore gekomen. Het gaat als volgt. (De informatie heb ik van de site Traces of War)
In de ochtend van 22 december 1943 steeg de bommenwerper B-24 Liberator 42-7554 op van de Engelse basis Tibenham, Norfolk. In totaal 27 bommenwerpers hadden die dag doel om de rangeerterreinen van de Duitse spoorwegen in Osnabrück te bombarderen. Op de terugweg werd de B-24 geraakt door luchtafweergeschut. Boven Friesland werd de bommenwerper vervolgens aangevallen door Duitse jachtvliegtuigen. De noodlanding werd ingezet en de piloot kwam uit bij het dorp Mirns in Gaasterland. Het vliegtuig raakte hierbij de begraafplaats, waarbij grafstenen, bomen en de klokkenstoel werden meegenomen. Slechts 3 vliegeniers overleefden deze crash.
Wat hierbij niet vermeld wordt is dat oom Fonger in diezelfde nacht nog de rampplek heeft bezocht en daar de boardradio uit het Britse vliegtuig heeft gestolen. Deze apparatuur was na de crash nog volledig intact en voor het verzet van grote waarde. Hij moest in ieder geval uit handen van de Duitsers blijven. De Duitsers wisten al gauw dat de apparatuur gestolen was en besloten in Bakhuizen huis aan huis een zoekactie te organiseren. Inmiddels was oom Fonger halsoverkop naar Hilversum gevlucht, waar bij onderdak vond bij zijn jongste zus, mijn tante Siene.
Daar is hij nog lange tijd gebleven en heeft hij ook veel contact gehad met mijn vader. Waar zij toen over spraken weet ik niet, maar het zal zeker ook over de telecommunicatie zijn gegaan waar ze beiden veel van af wisten. Ondertussen kwamen de Duitsers ook bij Beppe in Bakhuizen langs. Ze verdachten haar ervan dat ze meer wist van de diefstal, want het was alom bekend dat oom Fonger een radiofanaat was, en wellicht ook dat hij in het verzet zat. Maar op alle vragen die haar werden gesteld zei Beppe dat ze van niets wist. Het verhaal gaat dat ze later God gesmeekt heeft dat Hij haar zou vergeven dat ze tegen de Duitsers gelogen had. God had haar immers geleerd dat ze altijd de waarheid moest spreken.
Je kunt vroom zijn, maar ook al te vroom. Beppe was al te vroom.