Geschiedenis is de nieuwe religie

 ‘We leven in een tijd van snelle veranderingen. Door internet en globalisering, maar ook door individualisering van de samenleving en de komst van meer mensen met een andere culturele achtergrond, lijkt het alsof we geen gemeenschappelijke identiteit meer hebben. Maar hoe verschillend mensen ook kunnen zijn, voor iedereen geldt dat wij niet alleen de makers van de toekomst zijn, maar ook de producten van de geschiedenis. Hoog tijd om meer aandacht te geven aan alle facetten van onze wordingsgeschiedenis in een Huis van de Nederlandse Geschiedenis.’

Aldus Jan Marijnissen (SP) en Maxime Verhagen (CDA) in een ingezonden stuk in Trouw op 15 mei 2006. Zij hielden een bevlogen pleidooi over het historisch besef in Nederland. ‘Een volk zonder geschiedenis bestaat niet’, zo luidde de kop van het artikel. Welnu, dat hebben we geweten. Het initiatief voor een Nationaal Historisch Museum mag dan na een jarenlange soapserie inmiddels zijn Waterloo hebben gevonden, de stichting, die hier voor in het leven is geroepen, weet van geen ophouden. De week van de geschiedenis is inmiddels omgetoverd tot de maand van de geschiedenis. De hele maand oktober organiseren honderden instellingen en organisaties activiteiten in het hele land. Nog even en we krijgen het jaar van de geschiedenis, daarna het decennium van de geschiedenis, de eeuw van de geschiedenis. En dan is het doel bereikt: de geschiedenis zelf  is ‘de geschiedenis van de geschiedenis’ geworden.

Wat is hier aan de hand? Je zou dit fenomeen nog het best kunnen typeren als de ‘de spektakularisering van de geschiedenis.’ De geschiedenis zelf wordt een spektakel. Iets wat je moet beléven. Maar datgene wat beleefd wordt is niet de ware geschiedenis, maar de representatie daarvan. De geschiedenis valt ten prooi aan wat Rem Koolhaas onlangs zo fraai ‘het menselijkheidsfetisjisme’ noemde. We vermenselijken het verleden, als remedie voor het heden, dat als als onmenselijk wordt ervaren. In het verleden was de mens nog op weg naar beschaving. Nu zijn we daar niet meer zo zeker van. Daarom wordt de geschiedenis educatief  ‘opgeleukt’ tot een humaan vermaak voor de massa.

Dat humane vermaak is niet alleen nuttig, maar ook hoognodig. Politici hechten er belang aan dat we weer weten wie we zijn, en de geschiedenis kan ons dat leren. Zo is de geschiedenis ongemerkt een nieuwe nationale religie aan het worden. Dat is niet een nieuw fenomeen. Wie zijn geschiedenis een beetje kent weet dat kort na 1800 – na de Franse revolutie – de overheid er alles aan deed om de nieuwe burgerlijke samenleving tot een hechte eenheid te smeden. De tegenstellingen tussen de bestaande religies werden destijds als een obstakel gezien voor die nieuwe nationale eenheid van burgers.

Koning Lodewijk Napoleon (1806-1810) had daar het volgende op gevonden. Hij bedacht het plan om in Apeldoorn, in de directe nabijheid van nieuwe Paleis het Loo, een nieuwe kerk te stichten, waar zowel rooms-katholieken als protestanten in terecht konden. Als er destijds al moslims in Nederland waren geweest, dan hadden die er ook meteen bij gekund. Een en ander resulteerde in een uiterst curieus bouwplan van architect Friedrich Ludwig Gunckel: een dubbelkerk die bekend zou worden als ‘Het Pantheon van Apeldoorn’. Thomas von der Dunk schreef er een prachtig boek over.

Net als het Nationaal Historisch Museum is dit plan nooit uitgevoerd. Kerken die door de overheid worden bedacht hebben doorgaans geen lang leven. Want ook Het Nationaal Historisch Museum was natuurlijk een nieuwe kerk. Wat heet, een nationale kerk. Want de geschiedenis wordt onze nieuwe nationale religie. Het nationale geheugen is heilig verklaard en in dat geheugen huist onze nieuwe God. Maar als er al zoiets als een God bestaat, dan is één ding zeker. Uit het menselijke geheugen kan nooit een God voortkomen. Een God kan daar hooguit in gaan wonen. Zestien eeuwen geleden al schreef Augustinus daarover het volgende:

Maar wáár verblijft gij in mijn geheugen, 
Heer? Waar verblijft gij daar? Wat voor een kamer hebt 
gij er u gemaakt? Wat voor een heiligdom hebt gij er u 
gebouwd? Gij hebt aan mijn geheugen de gunst bewezen erin te verblijven; maar in welk gedeelte van het geheugen gij verblijft: dat is wat ik naga. Die delen immers van het geheugen die ook de dieren hebben heb ik 
overstegen, toen ik mij u te binnen bracht, want tussen 
de beelden van de lichamelijke dingen heb ik u daar niet 
kunnen vinden. Daarna ben ik bij die delen van het ge
heugen gekomen waar ik de aandoeningen van mijn 
geest aan heb toevertrouwd; en ook daar heb ik u niet 
gevonden. Toen ben ik het verblijf van mijn geest zelf 
binnengetreden – hij heeft in mijn geheugen een verblijf, omdat de geest zich ook zichzelf herinnert –  en ook 
daar waart gij niet, want evenmin als gij een lichamelijk 
beeld zijt of een aandoening van een levend wezen – onze blijdschap bijvoorbeeld of onze droefheid, ons verlangen of onze vrees, onze herinnering of ons vergeten en al dergelijke dingen – evenmin zijt gij als de geest zelf, want de Heer God van de geest, en al die dingen veranderen, maar gij blijft onveranderlijk boven alle dingen, en gij hebt u verwaardigd in mijn geheugen te wonen, sinds ik u heb leren kennen.

Eigenlijk, zo bedacht ik  bij mezelf, is dat nieuwe heiligdom voor onze nationale geschiedenis er inmiddels toch gekomen. Het staat in Opmeer: de ruïne van het splinternieuwe Scheringa-museum. Dat gebouw wordt inmiddels overwoekerd door onkruid, zodat het langzaam verandert in één van die klassieke ruïnes die de schilder Carel Willink zo fraai in beeld heeft gebracht en waarmee Scheringa ooit zijn collectie begon. Aan die ruïne hoeft verder niets te worden veranderd. Het wordt vanzelf een museum van de geschiedenis, dat wil zeggen: een romantische representatie van zichzelf. De ruïne is het beeld bij uitstek van de geschiedenis die zelf geen geschiedenis meer is, maar tot ‘de geschiedenis van de geschiedenis’ is gaan behoren. Het is geen geschiedenis meer, maar spektakel. En het spektakel is een vorm van religie.

.
.