Glorieuze verliezers
‘Ik wilde een kruisje slaan bij vieze woorden. Ik wilde heidense overblijfselen in het dorpsritueel toelaten, in tegenspraak tot de Curie. Ik wilde in geheime onroerende goederen doen, de agent van een nooit verouderende, anonieme miljardair. Ik wilde veel goeds over de joden schrijven. Ik wilde gefusilleerd worden temidden van de Basken, omdat ik het Lichaam tegen Franco op het slagveld had meegedragen. Ik wilde over het huwelijk prediken vanaf het ontastbare spreekgestoelte van de maagdelijkheid en naar de zwarte haren op de benen van bruidjes kijken. Ik wilde in uiterst simpel Engels een verhandeling schrijven over de geboortebeperking, een schotschrift dat in de foyer verkocht zou worden, geïllustreerd met twee-kleuren tekeningen van vallende sterren en de eeuwigheid.’
Deze passage uit de roman Beautiful Losers (1966) van Leonard Cohen roept een vreemd gevoel bij me op. Ik herken iets heel in de verte, maar ik weet niet precies wat. De verhandeling over de geboortebeperking is wellicht de trigger in dit ogenschijnlijk absurde betoog, dat deel uitmaakt van een grotendeels onbegrijpelijke roman. Hoofdfiguur is het zeventiende eeuwse indiaanse meisje Catherina Telkakwitha, dat op 13-jarige leeftijd voor een leven van uitputting en gebed koos en op 24-jarige leeftijd door lichamelijke uitputting en zelfkastijding stierf. Leonard Cohen is gefascineerd door haar. In zijn roman verplaatst hij de wonderlijke geschiedenis van deze historische figuur in het heden. Een vergelijkbare fascinatie heeft Cohen voor Bernadette Soubirous, die ook visioenen kreeg, maar dan van de Maagd Maria in Lourdes. Alsook van Jeanne d’Arc, die stemmen hoorde en stierf op de brandstapel in Rouen.
Die fascinatie hebben Cohen en ik gemeen. Ik schreef in 1966 een boek waarin ik meende dat mijn tekst door Jeanne d’Arc werd ingefluisterd en waarin in me verzette tegen de geboortebeperking. (zie mijn log: Jeanne d’Arc in het Dolhuys) Dat boek bestaat niet meer. Het is uiteindekijk verloren gegaan toen mijn laatste psychiater in 1992 zijn patiëntenarchief liet vernietigen bij de firma Brantjes in Haarlem. Maar dat is een ander verhaal. De vraag die mij intrigeert is de volgende. Wat is het verband tussen religieuze openbaring en geestziekte? Waar ligt de grens tussen geloof in God en een ontsporing van de geest? Of is er geen grens tussen beide? Zit God de vader niet op een troon in de hemel, maar ergens in onze hersenen? Is de mystieke ervaring volledig te herleiden tot de seksuele drift die geen sublimatie heeft kunnen vinden in een meer werelds domein van gezonde menselijke activiteit? Is de wetenschap die zich richt op zaken als ‘God en openbaring’ geheel terug te brengen tot neurotheologie?
Volgens Dick Swaab zijn er mentale ziektebeelden die epileptische activiteiten oproepen die in het brein te lokaliseren in de buurt van de hippocampus. Zo kunnen ook sterk religieuze ervaringen ontstaan zoals het zien van God, het spreken met God of het ontvangen van goddelijke boodschappen. Voortrekkers van van religies hebben vaak dergelijke ervaringen gehad. Swaab noemt daarbij als voorbeeld Paulus, Mohammed en Jeanne d’Arc. Ook Dostojevski heeft zulke geestestoestanden beschreven. Hij had ze voor geen goud willen missen. Opmerkelijk is dat dergelijke ervaringen altijd worden ingekleurd door culturele en historische omstandigheden. In de Chinese cultuur heeft – voor zover bekend – nog nooit iemand Maria zien verschijnen. Het zou voor het katholicisme een groot winstpunt zijn als zoiets een keer zou gebeuren. Kortom, deze visionaire geesten waren in feite – al dan niet tijdelijk – geestelijk gestoord. Ook Gerard Reve heeft zich in dergelijke bewoordingen uitgelaten. In een brief aan Bram en Jannie van Leer van 20 januari 1971 (geciteerd door Nop Maas) schrijft hij het volgende:
‘De meeste heiligen behoren volgens moderne begrippen in een in richting te zitten. Teresa van Avila hoorde 34 jaar stemmen, die haar bevalen het klooster te verlaten. Tenslotte verliet zij het klooster, & organiseerde (in de Middeleeuwen als vrouw van tegen de zestig) een geheel nieuwe, spoedig de gehele beschaafde wereld omspannende kloosterorde. Was ze gek? Jezus van Nazareth was stellig niet goed wijs. De klinieken zitten vol met mensen die zich Gods zoon noemen.’
Zo geredeneerd zijn het dus gekken geweest die religies van start deden gaan. Is er eigenlijk wel een grens te trekken tussen religie en geestesziekte? Fenomenen die nu als abnormaal worden beschouwd waren ooit normaal, en omgekeerd. De verhouding tussen religie en geestesziekte heeft een historistische dimensie. In de negentiende eeuw geloofde men vaak in een onbekende, spirituele kracht of een ‘vitaal fluïdum’ dat het lichaam beheerst. Gebedsgenezing is geen relict uit het pre-wetenschappelijke tijdperk. Integendeel, het is een fenomeen dat de moderne geneeskunde voor een deel heeft voortgebracht. Een plotselinge religieuze emotie, die gepaard gaat met een diep geloof in God en een grote verbeeldingskracht, kan niet alleen een staat van religieuze extase teweegbrengen, maar ook het plotselinge verdwijnen van allerlei hardnekkige vormen van hysterie of andere psychische storingen en ontsporingen. Het kan zelfs daadwerkelijke veranderingen in het lichaam teweeg brengen. Dat is een vaak veronachtzaamd hoofdstuk uit de geschiedenis van de medische wetenschap.
In zijn boek Bekentenis en begeerte in de religie (1978) stelt Antoon Vergote dat een bepaalde op nut gerichte, rationalistische ideologie, van Freuds theorie over religie en sublimatie heeft meester gemaakt. De seksuele sublimatie wordt door Freud domweg ingekrompen tot wat sociaal nuttig is: de wetenschap, de arbeid, de economie als de verdeling van de ‘goederen’, de weldadige illusie van de kunst..’ De mystieke ervaring daarentegen laat zich niet in dat simpele stramien voegen. Mystiek richt zich immers niet op iets nuttigs. Vanuit de optiek van Freud heeft mystiek niets anders te bieden dan een ‘auto-plastische verandering’ van het zelf, een soort hysterische omkering die zich aandient als een ‘een bij toverslag optredende vervulling van een begeerte’. Mystiek echter is volgens Vergote veel meer. Het is een onuitsprekelijke ervaring van een aanwezigheid die verhuld blijft voor het verstand. Vergote kwam tot het inzicht dat er een wederkerige relatie bestaat tussen de pathologie van de geest en de religie met zijn mystieke ervaringen. Het zijn twee sferen die elkaar kunnen versterken maar – en dat is cruciaal voor zijn denken – elkaar niet uitsluiten.
God leeft. Er is Magie aan de gang. God leeft. Er is Magie aan de gang. God is aan de gang. Magie leeft. Leeft is aan de gang. Magie is nimmer gestorven. God is nimmer ziek ge worden. Vele armen logen. Vele zieken logen. De Magie is nimmer afgezwakt. De Magie heeft zich nimmer verstopt. De Magie heeft immer geregeerd. God is aan de gang. God is nimmer gestorven. God was heerser, al werd zijn begrafenis langer. Al namen zijn rouwenden in aantal toe de Magie is nimmer gevloden. Al werden zijn lijkwaden hoog geheven de naakte God bleef leven. Al werden zijn woorden verdraaid de naakte Magie gedijde. Al werd zijn dood over de gehele wereld bekendgemaakt het hart geloofde het niet. Vele gekwetsten vroegen zich af. Vele getroffenen verbloed den. De Magie heeft nimmer geweifeld. De Magie is immer voorgegaan.
Uit: Leonard Cohen, Glorieuze verliezers (1966).