De terugkeer van de religie

‘De Verlichting en de hele moderne filosofie staan kritisch ten opzichte van religieuze dogma’s. Maar je kunt van auteur naar auteur traceren hoe die kritiek voortkomt uit het monotheïsme. Met zijn afwijzing van andere goden was het monotheïsme altijd zelf al een vorm van kritiek, alleen nam die de vorm van religie aan. Je kunt de Verlichting in 
die zin zien als de voltooiing van het monotheïsme: als radicalisering van de seculariseringstendens die in het monotheïsme is ingebakken. Dat wordt onder 
linkse denkers, die lange tijd alles wat naar religie zweemde afwezen, steeds meer erkend. Dat literatuurtheoreticus en schrijver Terry Eagleton al in de jaren zestig in het katholicisme een kritische, links georiënteerde impuls meende te ontwaren, was heel bijzonder voor die tijd; nu zie je dat ook andere denkers als Slavoi Žižek en Alain Badiou zich op het christendom storten. Dat roept natuurlijk ook de vraag op hoe zich dit tot de islam kan verhouden.’

Aldus Sven Lütticken in een interview in Metropolis M (december 2008), dat grotendeels was gewijd aan ‘de terugkeer van de religie.’ Kunstenaars en kunstcritici komen allengs tot de conclusie dat de religie in de wereld van vandaag eens temeer een factor van betekenis lijkt te worden. De vergaande secularisering van de afgelopen decennia heeft plaatsgemaakt voor een hernieuwde aandacht voor allerlei vormen van spiritualiteit, maar ook voor angst voor het fundamentalisme met al zijn kwalijke gevolgen voor de vrijheid van denken. Religie was opeens hot, ook in de kunst. Dat bleek uit allerlei tentoonstellingen en publicaties. In München was de tentoonstelling Traces du Sacré te zien, die eerder in het Centre Pompidou werd getoond. Bij BAK in Utrecht was de expositie The return of religion and other myths van start gegaan, die werd samengesteld door Sven Lütticken. Begin 2009 verscheen zijn boek Idols of the market: Modern Iconoclasm and the fundamentalist Spectacle.

Deze hernieuwde belangstelling voor de religie was niet van de een op de andere dag ontstaan. De terreuraanslagen van 9/11 zijn achteraf bezien duidelijk een keerpunt geweest. Ik kan me nog goed herinneren hoe deze dramatische gebeurtenis op mij zelf heeft ingewerkt. In augustus 2001 had ik juist mijn essay Adieu/à Dieu geschreven en ik dacht alles redelijk op een rij te hebben. De aanslagen in Amerika brachten mij in grote verwarring en ik besefte instinctief dat er iets fundamenteels zou gaan veranderen. Nog geen zes weken na 9/11 koos ik als thema voor een lezing bij de Fryske Akademy ‘Kunst na 11 september’. Mijn gedachtegang in ‘Adieu/à Dieu’ kreeg voor mij een nieuwe betekenis. Op deze lijn wilde ik mij verder gaan verdiepen in de filosofie, waarbij ik steeds meer geïnteresseerd raakte in de klassieke bronnen. Allerlei vragen spookten door mijn hoofd.

Hoe is het mogelijk dat in de moderne tijd begrippen als ‘God’ en ‘ziel’ ondenkbaar zijn geworden. Waar ligt de barrière in ons denken? Is het soms mogelijk dat er sprake is van een soort eclips? Verhindert het moderne wereldbeeld, dat in de tijd van de Verlichting is ontstaan, ons om überhaupt de transcendentie nog te kunnen denken? Wat is de relatie tussen terreur en de teloorgang van transcendentie? Ik ging De ziel van Aristoteles lezen en De stad van God van Augustinus. Ik raakte steeds meer geïnteresseerd in de geschiedenis van de theologie, niet alleen de geschriften van de oude kerkvaders, maar ook de theologie van de nieuwere tijd van mensen als Schleiermacher, Otto, Barth, Bultmann, Bonhoeffer, Tillich en Robinson.

In 2003 werd ik getroffen door een burn out. Vier maanden lang gaf mij dat de gelegenheid om heel veel te lezen. Ik heb me in die tijd vooral verdiept in de theologie, een wonderlijke tak van wetenschap die ik opeens met heel andere ogen ging zien. Meer vanuit een historisch perspectief. Maar ook als een discipline die meer verwant is aan de esthetica dan welke andere vorm van wetenschap. Zo kwam het dat ik in de herfst van 2004 een blok van acht gastcolleges heb gegeven aan Academie Minerva in Groningen over het onderwerp ‘Kunst na de dood van God’. Het jaar daarop volgde een tweede reeks met als onderwerp ‘Kunst in tijden van terreur’.

De belangstelling van studenten voor deze thema’s was enorm. Nog steeds ontvang ik reacties hierover van ex-studenten die er iets mee gedaan hebben. In die tijd had ik het idee dat weinig kunstcritici met deze problematiek bezig waren. Ik moest mijn literatuur overal vandaan sprokkelen. Zo las ik de Sloveense filosoof Slavoi Žižek en de Belg Frank Vande Veire, maar ook Franse filosofen als Badiou, Marion, Nancy en de Italianen Vattimo en Agamben en de Canadees Charles Taylor. Ik nodigde Frank Vande Veire uit voor een lezing in Leeuwarden. En later ook de Nederlandse filosoof Jos de Mul, omdat hij bezig was met een boek Echo’s van een laatste God.

En dan nu, zeven jaar na de aanslagen van 9/11, dringt het dan eindelijk ook in de Nederlandse kunstwereld door, dat er iets met de religie aan de hand is. Opmerkelijk is dat Sven Lütticken verwijst naar Terry Eagleton, die al in de jaren zestig bezig was met de maatschappijkritische functie van de religie in relatie met kunst en literatuur. Eagleton geldt momenteel als een van de belangrijkste literatuurtheoretici in Engeland. Hij schreef een standaardwerk over literatuurtheorie en verdiepte zich vooral in de relatie tussen literatuur en ideologie. In de jaren zestig keerde hij zich tegen de formele literatuurkritiek van de new criticism. In zijn zijn boek The New Left Church (1966) combineert hij literaire kritiek, marxistische analyses en katholieke theologie in een poging het rooms-katholicisme te verzoenen met het socialistisch humanisme. Dat is een wijze van benaderen die mij bijzonder interesseert. Je zou het ‘de onvoltooide revolutie van de jaren zestig’ kunnen noemen.

De Ier Terry Eagleton was rooms-katholiek van huis uit. Hij raakte enthousiast door de liberale hervormingsgedachten van paus Johannes XXIII en het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). In die tijd was hij medeoprichter van een links georiënteerd, katholiek opinieblad. Rond 1970 kreeg Eagleton in de gaten dat de machtsstructuren van het Vaticaan onwrikbaar vast lagen en verliet hij de kerk. Maar de belangstelling voor religie, als een maatschappijkritische factor, heeft hij altijd behouden. Onlangs nog nam hij de handschoen op in een fel debat met Richard Dawkins over diens boek The God Delusion. Geloof is volgens Eaglton wezenlijk iets anders dan wetenschap. Geloof is niet zoiets als ‘blind geloof’ en geloof is zeker niet een zwakke vorm van wetenschap.

Geloof en wetenschap behoren tot verschillende categorieën, die ook wel magisteria worden genoemd. Het ene is het magisterium van de wetenschap, het andere dat van de religie en de moraal. Veel hedendaagse wetenschappers gaan klakkeloos uit van het reductionistische paradigma als fundament van ons wereldbeeld. Maar de wetenschap heeft een eigen en beperkt magisterium, d.w.z.: een eigen terrein, waar een eigen leergezag geldt. Het idee dat er sprake zou zijn van twee elkaar niet overlappende magisteria wordt door veel wetenschappers niet in acht genomen of bij voorbaat als onwetenschappelijk terzijde geschoven. Waarom kent Nederland zo weinig van dit soort filosofen als Eagleton? Lucide, humoristisch en niet behept met een seculier fundamentalisme.

.