Why I hate the sixties
In december vorig jaar hield ik een lezing in het HCL in het kader van de manifestatie Langharig Leeuwarden. Ik had de opdracht om vooral in te gaan op de ontwikkelingen buiten Friesland, nationaal en internationaal. De culturele revolutie van de jaren zestig was immers een wereldwijd verschijnsel, niet in de laatste plaats door de onstuimige ontwikkeling van het medium televisie. Dankzij de televisie voltrok een culturele revolutie zich voortaan wereldwijd. De impact van popmuziek kon dankzij de media een transnationale generatie-samenhang creëren. De eerste wereldwijde live-uitzending per satelliet op 25 juni 1967 – waarbij de Beatles hun All you need is love lanceerden – staat gegrift het collectieve geheugen van een mondiale generatie van de babyboomers. Deze uitzending werd door 400 miljoen mensen in 26 landen gelijktijdig bekeken.
De mondiale doorbraak van de televisie manipuleerde de contemporaine beleving van tijd, maar ook de herinnering en de geschiedenis. Sterker nog, het beeld van de jaren zestig is voor een groot deel door de media geconstrueerd. In zijn boek De wereldwijde jaren zestig (2004) stelt Hans Righart een cruciale vraag over dit roerige decennium dat een groot deel van de wereld in gelijktijdig beroering bracht: ‘Zijn de media misschien de causa causans van het transnationaal karakter van de jaren zestig?’ In dat decenium bereikte het modernisme zijn hoogtepunt, maar er ging ook iets verloren dat het proces van modernisering van begin af aan had vergezeld. De vooruitgang had tot dan toe zijn keerzijde gekend in een respect voor de traditie. Die keerzijde verdween opeens als een plotselinge verduistering van de zon. Misschien is dat ook wel de reden waarom ik – naast al mijn nostalgie – de jaren zestig haat.
Hoe revolutionair waren de rebellen van the sixties? In de kunst was alles al vijftig jaar eerder uitgeprobeerd. Het experiment van de jaren zestig was in feite één grote reprise. Een revolutionair kan ook conformistisch zijn, als de revolutie in de mode raakt. De Amerikaanse kunstcriticus Harold Rosenberg noemde de rebellen van dit tijdvak: ‘een kudde van onafhankelijke geesten.’ En zijn collega Clement Greenberg oordeelde niet anders toen hij schreef: ‘When everybody is revolutionary, the revolution is over.’ Bovendien was niet alles wat de jaren zestig aan vernieuwing brachten daarmee ook een verbetering. Die utopie sloeg om in een distopie. ‘Na ons de zondvloed’ was het adagium van deze grenzeloze jaren. Na een gigantische wolkbreuk ontaardde de Bijbelse idylle van Woodstock in een armzalige modderpoel. Rond 1970 stierven kort na elkaar drie iconen van dit decennium: Jim Morrison, Jimmy Hendrix en Janis Joplin. Dat was het keerpunt van the sixties. In dit decennium is de moderniteit volwassen geworden, maar ook op een dood spoor beland. De idealen van de opstandige babyboomers waren slechts van korte duur.
Waar is anno 2011 het vergezicht op een andere samenleving? De spreiding van kennis macht en inkomen? Waar is de vergaande democratisering die de generatie van de babyboomers voor ogen stond? Waar is de groene aarde met schoon water en schone lucht? Waar zijn de Kabouters met hun onbespoten groente? Waar zijn de kunstenaars die voor hun kunst de straat op gingen en niets van galeries en musea moesten hebben? Waar zijn de nieuwe samenlevingsvormen? Waar zijn de krakers? Waar zijn de communes? Waar is de gelijkheid van minderheden? Waar is de afschaffing van oorlog en geweld? Waar is de minachting voor geld en rijkdom? Waar is het respect voor creativiteit? Waarom is de verbeelding nooit aan de macht gekomen? Waar is de bevlogenheid, de bezieling? Waar is de droom van Martin Luther King? Waar zijn de opstandige jongeren? Waar zijn de dropouts? Waar is het paradijs op aarde dat heel even in aantocht leek?
Dat paradijs op aarde is er nooit gekomen. James Kennedy, de Amerikaanse historicus die alles van de jaren zestig in Nederland weet, schreef ooit dat het beloofde land nooit eerder zo snel leek te naderen als in het Nederland van de jaren zestig. Het mag dan waar zijn dat de babyboomers de schuld hebben gekregen van alles wat er mis ging met Nederland, helemaal onterecht was die kritiek niet. Na hun ‘gang door de instituties’ bleven de revolutionairen van destijds tergend lang op het pluche zitten. Ze hielden de mooie baantjes bezet voor het opstormend talent van de generatie X en Nix. De secularisering van de jaren zestig is inmiddels zover opgerukt in de samenleving, dat vrijwel niemand meer begrijpt wat religie in wezen is, laat staan zoiets exotisch als de islam. De bonuscultuur van grijpgrage bankiers en wereldvreemde managers, dat is wat er overbleef van de visionaire woorden van John Lennon, ooit de goeroe van de babyboomers: ‘Imagine there is no possession…’
Wie kan het zich nog indenken zonder bezit te leven, zonder geld, zonder afgunst, zonder ressentiment? Nee, het zijn de babyboomers zelf die in gebreke zijn gebleven. De nieuwe wereld, die zij ooit hebben gepredikt, had allang gerealiseerd moeten worden. De ‘verweesde samenleving’ van Fortuyn, dat is de erfenis van de babyboomers. Een generatie met een gespleten ziel, zoals ook Fortuyn – als grootste babyboomer van zijn generatie – zelf ook een gespleten ziel had. Hij was immers niet alleen de grootste babyboomer, maar ook de eerste populist. Een trendsetter, want daar zijn ze nog altijd goed in, de babyboomers.
Als de van the sixties idealen anno 2011 inderdaad nog iets voorstellen, dan zullen ze door een nieuwe generatie opnieuw moeten worden uitgevonden. Met nieuwe woorden en met nieuwe beelden, met nieuwe muziek en nieuwe poëzie, met een nieuwe bevlogenheid en met een nieuwe bezieling. Maar wij babyboomers kunnen er maar beter het zwijgen toe doen. Onze generatie heeft gefaald, daar helpt geen lieve moeder aan. Dat is geen schande, want we hebben het in ieder geval geprobeerd. Er is een oude Bijbelse wijsheid die zegt dat iedere generatie de mogelijkheid krijgt om het beloofde land binnen te trekken.
De babyboomers waren even op weg naar dat beloofde land, maar bij de eerste afslag al zijn ze het spoor bijster geraakt. Het is aan een nieuwe generatie dat spoor terug te vinden. Misschien slaagt ze daarin, maar beslist niet door te rade te gaan bij degenen die de weg zijn kwijtgeraakt. De babyboomers hebben hun kans gehad. Het enige dat hen nog rest, is om precies te vertellen hoe hun idealen schipbreuk leden.
.